Examples of using "пойти" in a sentence and their dutch translations:
- Wil je niet gaan?
- Wilt u niet gaan?
- Willen jullie niet gaan?
Wil je weg?
- Waar wilt ge naartoe?
- Waar wil je heen?
Ik moet alleen gaan.
Mag ik gaan?
- Je kunt gaan als je wilt.
- U kunt gaan als u wilt.
- Jullie kunnen gaan als jullie willen.
Mag ik naar huis gaan?
Ik zal je toestemming geven om te gaan.
Moet ik met je meegaan?
Wil je misschien gaan wandelen?
Het is nodig dat je gaat.
- Ik hoop te gaan.
- Ik hoop dat ik ga.
- Misschien gaat het sneeuwen.
- Misschien sneeuwt het.
Ik wil gaan zwemmen.
Wil je meekomen?
Iedereen wil gaan.
Ik kan gaan.
Ik wil gaan.
Je moet naar de tandarts gaan.
Tom heeft me gedwongen ernaartoe te gaan.
Je mag gaan.
Je kan beter zelf gaan.
Kan ik met hem meegaan?
Je moet met mij meekomen.
U mag gaan.
Ik moet de kippen gaan voederen.
Laat me met je meegaan.
Je moet met mij meekomen.
Wil je weg?
Je kunt komen.
Welke kant gaan we op vanaf hier?
Vanmiddag gaat het misschien sneeuwen.
De regen weerhield me om te vertrekken.
Het moet morgen gaan sneeuwen.
Moet ik meegaan?
Moet ik er echt naartoe?
Wil je niet met me mee?
Ik moet me gaan klaarmaken.
Laat me alleen gaan.
Ik wil gaan zwemmen.
Ik moet me gaan omkleden.
- Je kan maar beter naar huis gaan.
- Je kunt beter naar huis gaan.
Ze moeten allemaal weg.
Wil je met me mee?
Ik wilde daarnaartoe gaan.
- Ik denk dat Tom weg moet.
- Ik vind dat Tom weg moet.
Ik stelde voor te gaan wandelen.
Ik moet geld gaan pinnen.
- Je mag gaan.
- U mag gaan.
Goedemorgen! Waar wil je heen?
Je kan maar beter gaan.
- Ik zou graag naar de dierentuin willen gaan.
- Ik zou graag naar de zoo willen gaan.
- Vind je dat ik alleen moet gaan?
- Vindt u dat ik alleen moet gaan?
- Vinden jullie dat ik alleen moet gaan?
- Denk je dat ik alleen moet gaan?
- Denkt u dat ik alleen moet gaan?
- Denken jullie dat ik alleen moet gaan?
- Je moet gaan.
- Je moet vertrekken.
Jullie zullen moeten gaan.
De leraar stond toe dat hij naar huis ging.
Ik raad je aan naar huis te gaan.
Ik zou graag gaan zwemmen.
- Hij heeft voor zichzelf beslist dat hij daar alleen heen zou gaan.
- Hij heeft beslist om daar alleen heen te gaan.
- Hij besloot om daar alleen heen te gaan.
- Hij heeft voor zichzelf beslist dat hij daar alleen naartoe zou gaan.
- Hij heeft beslist om daar alleen naartoe te gaan.
De leraar stond toe dat hij naar huis ging.
Ik wil nog steeds gaan.
Je kunt maar beter een tijdje gaan slapen.
Wat kan er nou misgaan?
Je moet je ogen laten controleren.
Ik wil het leger in.
Mag ik naar buiten?
Hij moet morgen daarheen gaan.
Ik moet Tom gaan helpen.
- Ik moet de kinderen gaan ophalen.
- Ik moet de kinderen ophalen.
Je moet vroeg naar bed gaan.
Je zou beter zonder mij gaan.
Ik wil gaan kamperen.
Tom probeerde Mary over te halen om te gaan.
Ik moet hem gaan zien.
Ik wou dat ik kon gaan.
- Misschien regent het vannacht.
- Misschien regent het vanavond.
Ik wilde gaan, maar vergat het.
Wanneer kan ik naar huis gaan?
Ik ben bang dat je zelf moet gaan.
We willen naar de bioscoop gaan.
- Je moet met mij meekomen.
- Jullie moeten met me meekomen.
Wil je meekomen?
- Ik was van plan om te gaan, maar ben het vergeten.
- Ik wilde gaan, maar vergat het.
Vind jij dat ik alleen zou moeten gaan?
Ik moest er gisteren heen gaan.
Tom wilde naar het strand gaan.
Ik moet naar huis om me om te kleden.
Ik wil naar het feestje.