Examples of using "Одежда" in a sentence and their dutch translations:
- Waar zijn je kleren?
- Waar zijn uw kleren?
Kleren maken de man.
Tom heeft kleding nodig.
Deze kleren staan u goed.
- Zijn mijn kleren al droog?
- Is mijn kleding al droog?
Toms kleren zijn vuil.
- Zijn kleren stinken altijd.
- Zijn kleren ruiken altijd slecht.
- Zijn kleding stinkt altijd.
Deze kleding staat je goed.
Onze kinderen hebben nieuwe kleding nodig.
Mijn kleren waren vuil van de olie.
Ik heb er een hekel als als mijn kleren naar rook stinken.
Mijn natte kleren plakten tegen mijn lichaam.
Ik heb echt wat nieuwe kleren nodig, dacht Dima.
Er is geen slecht weer, alleen maar slechte kleding.
- Zijn mijn sokken al droog?
- Zijn mijn kleren al droog?
- Is mijn kleding al droog?
Deze kleren zijn van 100 procent wol gemaakt.
Om te leven hebben we eten nodig, kleren, en een dak boven ons hoofd.
De volgende morgen kwam Dima uit de vuilcontainer en realiseerde zich dat zijn kleren nu allemaal naar vuilnis stonken.