Examples of using "Irá" in a sentence and their dutch translations:
Ga jij daar heen?
Tom zal het heroverwegen.
- Tom betaalt.
- Tom zal betalen.
Tom zal bellen.
Hij zal niet gaan.
Je zal er één nodig hebben.
Waar gaat Tom slapen?
- Tom zal ons vergeven.
- Tom zal het ons vergeven.
Wanneer kom je terug?
- Dat wordt dan 30 euro.
- Dat wordt dan dertig euro.
Tom gaat de politie bellen.
Wanneer gaat Tom naar Boston?
Zal Jane zingen?
- Tom zal overleven.
- Tom zal het redden.
Tom zal huilen.
- Tom zal veranderen.
- Tom zal zich omkleden.
- Tom zal zich veranderen.
Morgen landt hij op de maan.
- Wanneer keer je terug?
- Wanneer kom je terug?
- De tijd zal het zeggen.
- De tijd zal het uitwijzen.
- De tijd zal het leren.
Met wie ga je Kerstmis doorbrengen?
Ga je met de bus of met de trein?
Ik wil weten wat er gaat gebeuren.
Het vliegtuig zal over één uur vertrekken.
Wat denk je, wat zou ze gaan doen?
Hij zal overleven.
- Tom zal praten.
- Tom zal spreken.
Dat zal € 30,- kosten.
...de school. Alles wordt achtergelaten voor het fonds.
- Je kan hem vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
- Je kunt erop vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
Ik kan je geen datum geven wanneer het zal stoppen
Ga je met mijn naar de winkel?
Vroeg of laat zal hij me alles vertellen.
Van praat komt praat.
Dat zal € 30,- kosten.
Ik denk dat het vandaag gaat regenen.
Morgen landt hij op de maan.
Op onze website, http://www.example.com, staat alle informatie die je nodig hebt.
Tom gaat Maria helpen.
Ik weet zeker dat ons team zal winnen.
Het instrument zal radiosignalen onderzoeken van heel verre sterren, zwarte gaten en melkwegstelsels.
Waar ga je deze namiddag naartoe?
Gaat u volgend jaar naar Boston?
- Wanneer ga je naar Europa?
- Wanneer gaat u naar Europa?
- Wanneer gaan jullie naar Europa?
Tom gaat volgend weekend skiën.
De mensen hier zijn kieskeurig wat eten betreft, dus zelfs als een restaurant niet duur is, zal het snel failliet gaan als het eten niet goed smaakt.