Examples of using "Rozmawiać" in a sentence and their dutch translations:
Wij praten graag.
Ik kan niet spreken.
Het is moeilijk praten tegen hem.
- Ik wil niet met je praten.
- Ik wil niet met u praten.
Met wie heb ik de eer?
Ik hoef er niet over te praten.
Ik hoef niet met je te praten.
Stop met praten wanneer de leraar binnenkomt.
Tom wil niet erover praten.
Tom wilde niet met me praten.
Zij wil daarover niet spreken.
Tom hier. Kan ik Ann spreken?
Kan ik met mevrouw Brown praten?
Ik heb geen zin om met iemand te praten.
Ze zal daar nooit over spreken.
Tom wou aan de telefoon niet daarover praten.
Kan ik met iemand praten die Japans spreekt?
Ik kan hem thuis niet bellen.
Het is volkomen duidelijk dat hij niet wil praten met mij.
Het is leuk hier gewoon te zitten en met jou te praten.
Het is gevaarlijk om te bellen en tegelijkertijd te rijden.
- Ik wil niet met je praten.
- Ik wil niet met u praten.