Examples of using "Jest" in a sentence and their dutch translations:
Het is rood.
Hij is Japanner.
- Vandaag is het zaterdag.
- Het is zaterdag.
- Hij is een auteur.
- Hij is schrijver.
- Ze is verpleegster.
- Ze is verpleegkundige.
Hij is rijk.
- Hij is hier!
- Daar is hij!
Het is beter.
- Welke is van mij?
- Welke is de mijne?
Hij is ladderzat.
- Is hij niet zwart?
- Is het niet zwart?
De auto is klaar.
Ik denk: Ze is veilig. Ze zit onder de rots.
Wat is de reden?
Vandaag is het donderdag.
- Vandaag is het vrijdag.
- Het is vandaag vrijdag.
- Vandaag is het woensdag.
- Het is vandaag woensdag.
- Het is woensdag.
- Dat is verschrikkelijk.
- Hoe vreselijk!
- Afgrijselijk!
- Verschrikkelijk!
Zij is goed.
Het is veiliger.
De koffie is koud.
Het is teringheet.
Vandaag is het zaterdag.
Het is vandaag zondag.
Vandaag is het maandag.
Hoewel hij heel oud is, is hij sterk.
De keuze is aan u.
...gebroken.
Daar is de helikopter.
Daar gaan we.
Daar is hij.
Dat kun je ook eten.
Dit is niet goed.
Dit is niet goed.
Kijk eens.
Hij is koudbloedig.
Het is ijskoud.
Ze is actief.
Ze is koppig.
Ze is dokter.
Hij is oud.
Het is zaterdag.
Daar is hij.
Het is laat.
Ze is bewusteloos.
Het is een probleem.
Hij is rijk.
Hij is voetballer.
Hij is Canadees.
Zij is zangeres.
Hij is dakloos.
- Hij is leraar.
- Hij is onderwijzer.
Het is heet.
Het is warm.
Het is vroeg.
Het is middernacht.
Hij is Fransman.
Het is koud.
Ze is niet getrouwd.
Is er nog suiker?
Hij is een honkbalspeler.
- Dat is Copacabana!
- Dit is Copacabana!
Het is acht uur.
Is ze leuk?
Ze is overactief.
Ze is overactief.