Examples of using "Jouet" in a sentence and their dutch translations:
Mijn speelgoed is kapot.
- Zijn speelgoed is blauw.
- Haar speelgoed is blauw.
Dit speelgoed is duur.
- Dit stuk speelgoed is van hout.
- Dat speelgoed is van hout gemaakt.
Hij was tevreden met het speeltje.
Ze denken dat het speelgoed is.
Ze koopt een stuk speelgoed voor haar kind.
Ze kocht een stuk speelgoed voor de jongen.
Het kind, wiens speelgoed ik zoek, is mijn zoon.
Het kind had een woedeaanval omdat hij het speeltje wilde hebben.