Examples of using "Habits" in a sentence and their dutch translations:
Je kleren zijn ouderwets.
- Zijn kleren stinken altijd.
- Zijn kleren ruiken altijd slecht.
- Zijn kleding stinkt altijd.
Mijn kleren waren vuil van de olie.
- Deze kleding staat je goed.
- Deze kleren staan u goed.
Hij gaf ons niet alleen kleding, maar ook wat geld.
"Je kleren worden nog vies." "Geeft niet. Ze waren toch al niet echt schoon."
Er is geen slecht weer, alleen maar slechte kleding.