Translation of "Vas" in Dutch

- Vas-y.
- Vas-y, toi.

Ga jij maar.

- Où vas-tu ?
- Où vas-tu ?

- Waar ga je heen?
- Waar gaat ge naartoe?
- Waar ga je naartoe?

Vas-y.

- Ga je gang.
- Ga!
- Ga je gang!
- Ga maar.
- Ga jij maar.
- Aan de slag.
- Vertrek maar.
- Gaat uw gang.

Tu vas.

Je gaat.

Vas-y !

Loop eens daarheen!

Vas directement.

Ga direct.

- Salut ! Comment vas-tu ?
- Salut. Comment vas-tu ?

Hoi, hoe gaat het?

- Lequel tu vas choisir ?
- Laquelle tu vas choisir ?

Welke zal je kiezen?

Où vas-tu ?

Waar ga je heen?

Tu vas bien ?

- Gaat het goed met je?
- Ben je oké?

Comment vas-tu ?

- Hoe gaat het?
- Hoe gaat het met je?

Tu vas dormir.

Ga slapen.

Tu vas essayer.

- Je gaat het proberen.
- Je gaat een poging wagen.

Tu vas voir.

Je zult zien.

Tu vas rire.

- Je zal lachen.
- Je zult lachen.
- U zal lachen.
- U zult lachen.
- Jullie zullen lachen.

Tu vas chanter ?

Ga je zingen?

Tu vas échouer.

Ge zult mislukken.

Tu vas partir ?

Gaat u heen?

Vas-y, commence.

- Jij begint.
- Begin jij maar.

Tu vas tomber.

Ge zult vallen.

Vas-y d'abord.

Ga jij maar eerst.

Vas te coucher !

Ga naar bed!

Oui, vas-y !

Ja, ga!

Tu vas parler !

Je gaat praten!

- Vas-y.
- Vas-y !
- Ne te gêne surtout pas.

Ga je gang.

- T'en vas-tu aussi ?
- Y vas-tu aussi ?
- Y vas-tu également ?
- Iras-tu aussi ?

Ga jij ook?

- Tu vas dormir ?
- Est-ce que tu vas te coucher ?

Ga je slapen?

- J'espère que tu vas bien.
- J’espère que tu vas bien.

Ik hoop dat het je goed gaat.

- Tu pars ?
- Pars-tu ?
- T'en vas-tu ?
- Tu t'en vas ?

Ben je weg?

Tu vas dire bonjour ?

Kom je hoi zeggen?

Tu vas apprendre l'anglais ?

Ga je Engels leren?

Comment vas-tu aujourd'hui ?

Hoe gaat het vandaag met je?

Où vas-tu, papa ?

Papa, waar ga je heen?

Eh, où vas-tu ?

Hé, waar ga je heen?

Tu vas redevenir père !

Je gaat weer vader worden!

Tu vas me manquer.

Ik zal je missen.

- Vas-y !
- Allez-y !

Ga gewoon!

Tu vas bientôt pleurer.

Je zal snel wenen.

Vas-y, fais-le !

Vooruit, doe het!

Tu vas mieux maintenant ?

- Gaat het u beter vandaag?
- Voelen jullie je beter vandaag?

Tu vas travailler seul.

- Je werkt alleen.
- Je zult alleen werken.

Quand vas-tu venir ?

Wanneer ga je komen?

Salut, comment vas-tu ?

Hoi, hoe gaat het?

Vas-tu te promener ?

Ga je een wandeling maken?

Que vas-tu être ?

Wat ga je zijn?

- Continuez !
- Continue !
- Vas-y!

Ga door!

Tu vas vite comprendre.

- Je zult het snel begrijpen.
- Je zal het snel begrijpen.

Où vas-tu maintenant ?

Waar ga je nu heen?

Vas-tu partir demain ?

Ga je morgen vertrekken?

- Salut, ça va ?
- Salut, comment vas-tu ?
- Salut, comment vas-tu ?

- Hé, hoe gaat het met je?
- Hoi, hoe gaat het?

- Allez-vous partir ?
- Vas-tu partir ?
- Vous partez ?
- Tu pars ?
- Tu t'en vas ?
- Est-ce que tu y vas ?

- Ben je weg?
- Zijn jullie weg?
- Bent u weg?
- Gaat u weg?

- Salut ! Comment vas-tu ?
- Salut. Comment vas-tu ?
- Salut, comment ça va ?

Hé, hoe gaat het met je?

- Vas-tu quelque part cet été ?
- Vas-tu en excursion cette été ?

Ga je deze zomer ergens naartoe?

Bonjour, Lewis, tu vas descendre ?

Hoi Lewis, kom je naar beneden?

Salut, John ! Comment vas-tu ?

Hallo John! Hoe gaat het?

Vas-y mais sans moi.

Ga maar zonder mij.

Tu vas pas crever, hein ?

Je gaat toch niet dood, hé?

J'espère que tu vas rappeler.

Ik hoop dat je nog een keer langskomt.

Tu vas cruellement nous manquer.

We zullen je heel erg missen.

Et toi, comment vas-tu ?

- En met jou, hoe gaat het met jou?
- En u? Hoe gaat het met u?
- En jullie? Hoe gaat het met jullie?

Bonjour Susan. Comment vas-tu ?

Dag Susan. Hoe gaat het?

Tu vas voir la différence.

Je zult het verschil zien.

Tu ne vas pas m'embrasser ?

Kus je me niet?

Tu vas habiter en ville.

Jij gaat in de stad wonen.

Tu vas libérer les prisonniers.

Jij zult de gevangenen vrijlaten.

- Comment vas-tu ?
- Ça va ?

- Hoe gaat het?
- Hoe gaat het met je?
- Hoe gaat het ermee?
- Hoe gaat het met u?
- Hoe gaat het met jullie?

Comment vas-tu aider Tom ?

Hoe ga je Tom helpen?

Tinder ? Vas te faire foutre !

Tinder? F*ck-it, weg ermee.

Où vas-tu à l'école ?

Waar gaat ge naar school?

Quelles chaussures vas-tu mettre ?

Welke schoenen trek je aan?

J'espère que tu vas bien.

- Ik hoop dat het u goed gaat.
- Ik hoop dat het je goed gaat.