Examples of using "Bus " in a sentence and their dutch translations:
Hoeveel kost een buskaartje?
Hoe lang heb je op de bus gewacht?
Gaat hij met de bus naar het werk?
Gaat ge te voet of met de bus?
Hoeveel keer per dag komt deze bus voorbij?
Hoe lang heb je op de bus gewacht?
Kunt ge mij zeggen wanneer de volgende bus komt?
- Kunt u mij de weg naar de bushalte wijzen?
- Kun je me de weg naar de bushalte tonen?
Waar is de bushalte?
Gaat hij met de bus naar school?