Translation of "Gsm" in English

0.010 sec.

Examples of using "Gsm" in a sentence and their english translations:

Ik zoek mijn gsm.

- I'm looking for my mobile phone.
- I'm looking for my cell phone.

Mijn gsm werkt niet.

My cell phone doesn't work.

Tom heeft geen gsm.

Tom doesn't have a mobile phone.

Waar is de gsm?

Where's the cellphone?

- Hij verliest altijd zijn gsm.
- Hij speelt constant zijn gsm kwijt.

He's always losing his mobile.

Maria overhandigde Tom haar gsm.

Mary handed Tom her cell phone.

Sami heeft een nieuwe gsm.

Sami got a new phone.

De meeste jongeren hebben een gsm.

- Most young people have a mobile phone.
- Most young people have mobile phones.

Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?

Can you give me your cell number?

- Tom heeft geen mobieltje.
- Tom heeft geen gsm.

Tom doesn't have a cell phone.

- Mijn mobieltje werkt niet.
- Mijn gsm werkt niet.

My cell phone doesn't work.

- Heb je een mobieltje?
- Heb je een gsm?

- Do you have a cellphone?
- Have you got a mobile phone?
- Do you have a mobile phone?
- Do you have a cell phone?
- Do you have a smartphone?

De batterij van Mary haar gsm heeft het begeven.

Mary's phone ran out of battery.

Ik ben van plan morgen een gsm te kopen.

- I'm going to buy a cell phone tomorrow.
- I'm planning to buy a mobile phone tomorrow.

- Hebt ge een gsm?
- Heb je een mobieltje?
- Hebt u een mobieltje?
- Heb je een gsm?
- Heb je een mobiele telefoon?

- Do you have a cellphone?
- Have you got a mobile phone?
- Do you have a mobile phone?
- Do you have a cell phone?
- Do you have a smartphone?

- Ik moet mijn mobieltje opladen.
- Ik moet mijn gsm opladen.

- I need to charge my mobile.
- I need to charge my cell phone.

- Van wie is dit mobieltje?
- Van wie is deze gsm?

Whose cell phone is this?

Zoals de meesten onder jullie, heb ik een dozijn apps op mijn gsm,

Like most of you, I have dozens of apps on my phone,

- Ik heb geen mobiele telefoon.
- Ik heb geen mobieltje.
- Ik heb geen gsm.

- I don't have a cellphone.
- I don't have a cell phone.

- Heb je een mobieltje?
- Heb je een gsm?
- Heb je een mobiele telefoon?

Do you have a cellphone?

- Tom nam zijn mobiele telefoon op.
- Tom beantwoordde zijn mobiele telefoon.
- Tom nam zijn mobieltje op.
- Tom beantwoordde zijn mobieltje.
- Tom beantwoordde zijn gsm.
- Tom nam zijn gsm op.

Tom answered his cell phone.

- Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
- Kun je mij je mobiele nummer geven?

Can you give me your cell number?

- Ik moet mijn mobieltje opladen.
- Ik moet mijn gsm opladen.
- Ik moet mijn telefoon opladen.

- I need to charge my mobile.
- I need to charge my cellphone.
- I need to charge my cell phone.

- Geef me jouw telefoonnummer, voor de zekerheid.
- Geef me jouw gsm-nummer, voor de zekerheid.

Give me your phone number, just in case.

- Hebt ge een gsm?
- Heb je een mobieltje?
- Hebt u een mobieltje?
- Heb je een mobiele telefoon?

- Do you have a cellphone?
- Do you have a mobile phone?
- Do you have a cell phone?

- Ik ben van plan morgen een mobieltje te kopen.
- Ik ben van plan morgen een gsm te kopen.

- I'm gonna get a cell phone tomorrow!
- I'm planning to buy a mobile phone tomorrow.

- Een voorbijganger filmde het politiegeweld met zijn gsm.
- Een omstaander filmde de afranseling door de politie met zijn mobieltelefoon.

A bystander videotaped the police beating using their cell phone.

- Ik ben van plan morgen een mobieltje te kopen.
- Ik ben van plan morgen een gsm te kopen.
- Morgen ga ik een mobieltje kopen.

- I'm going to buy a cell phone tomorrow.
- I'm going to buy a mobile phone tomorrow!
- I'm gonna get a cell phone tomorrow!
- I'm planning to buy a mobile phone tomorrow.