Translation of "Altijd" in English

0.021 sec.

Examples of using "Altijd" in a sentence and their english translations:

Altijd.

Always.

- Ik loop altijd.
- Ik wandel altijd.

- I usually walk.
- I always walk.

Bijna altijd.

Almost always.

Altijd geopend.

Always open.

- Hij heeft altijd angst.
- Zij heeft altijd angst.
- Hij is altijd bang.

He is always scared.

- Je vergeet het altijd.
- U vergeet het altijd.
- Jullie vergeten het altijd.

You always forget.

- Zijn kleren stinken altijd.
- Zijn kleren ruiken altijd slecht.
- Zijn kleding stinkt altijd.
- Uw kleding stinkt altijd.

- His clothes always smell bad.
- Her clothes always smell bad.
- Your clothes always smell bad.

- Zijn kleren stinken altijd.
- Zijn kleren ruiken altijd slecht.
- Zijn kleding stinkt altijd.

His clothes always smell bad.

- Zij heeft altijd angst.
- Ze is altijd bang.

She is always scared.

- Hij heeft altijd angst.
- Hij is altijd bang.

He is always scared.

- Ik ben altijd blij.
- Ik ben altijd gelukkig.

I'm always happy.

- We hebben altijd opties.
- We hebben altijd keuzes.

We always have options.

- Tom is hier altijd.
- Tom is er altijd.

Tom is always here.

- Tom is altijd nerveus.
- Tom is altijd zenuwachtig.

Tom is always nervous.

- Winnen is altijd fijn.
- Winnen is altijd leuk.

Winning is always nice.

Altijd zullen we veranderen, altijd zullen we leren.

Forever we will change, forever we will learn.

- Waarom vechten jullie altijd?
- Waarom bekvechten jullie altijd?

Why do you guys always fight?

- Jouw kleding stinkt altijd.
- Uw kleding stinkt altijd.

Your clothes always smell bad.

- Ze gelooft mij altijd.
- Hij gelooft me altijd.

She always believes me.

- Hij lacht altijd.
- Zij lacht altijd.
- Blijf lachen.

Keep on smiling.

We dachten altijd

For the longest period of time,

Picasso zei altijd:

I mean, Picasso had a saying, he said,

Niet altijd eenvoudig.

Not always easy.

Waarom ik altijd?

Why always me?

Hij glimlacht altijd.

He's always smiling.

Ze glimlacht altijd.

She is always smiling.

Ze rookt altijd.

She is always smoking.

Stimuli helpen altijd.

Incentives always help.

Dat helpt altijd.

That always helps.

Ze klagen altijd.

They always complain.

Ze spijbelen altijd.

They always skip school.

Jij zingt altijd.

You're always singing.

Tom werkt altijd.

Tom is always working.

Ze lacht altijd.

She is always laughing.

Dit gebeurt altijd.

This always happens.

Hij verliest altijd.

He always loses.

Wij winnen altijd.

We always win.

- De afwezigen hebben altijd ongelijk.
- Afwezigen hebben altijd ongelijk.

- The absent are always in the wrong.
- The absent are always at fault.

- Hij is altijd op tijd.
- Hij is altijd punctueel.

- He is always punctual.
- He's always punctual.

- Je staart altijd.
- Je bent altijd aan het staren.

You're always staring.

- Ze rookt altijd.
- Ze is altijd aan het roken.

She is always smoking.

- Dat is altijd zo geweest.
- Zo was het altijd.

- This is always the way it has been.
- It's always been that way.
- It's always been like that.
- That has always been so.
- It's always been like this.
- It's always been this way.

- Je liegt altijd tegen me.
- U liegt altijd tegen me.
- Jullie liegen altijd tegen me.

You always lie to me.

- Maria is altijd humeurig.
- Maria is altijd slechtgestemd.
- Maria is altijd in een slechte bui.
- Maria heeft altijd een slecht humeur.

Mary is always in a bad mood.

- Bent u nog altijd gehuwd?
- Ben je nog altijd gehuwd?

Are you still married?

- Dat is altijd zo geweest.
- Het is altijd zo geweest.

This is always the way it has been.

- Toro is niet altijd hier.
- Thor is niet altijd hier.

Thor is not always here.

- Dat is altijd zo geweest.
- Zo is dit altijd geweest.

This is always the way it has been.

- Hij kijkt altijd naar u.
- Hij kijkt altijd naar jullie.

He's always looking at you.

- Ik houd altijd mijn woord.
- Ik hou altijd mijn woord.

I always keep my word.

- Jij vergeet altijd jouw geld.
- Je vergeet altijd je geld.

You always forget your money.

- Hij is altijd op tijd.
- Hij komt altijd op tijd.

He's always on time.

- Je bent altijd te laat.
- Je komt altijd te laat.

You are always late.

- Je bent altijd erg aardig.
- Je bent altijd heel vriendelijk.

You're always very kind.

Simpel. Niet altijd eenvoudig.

Simple! Not always easy! Aw, god.

altijd bezorgd om voedsel

concerned, always, about food

Je vernielt altijd alles.

You always destroy everything.

Bill is altijd eerlijk.

- Bill is honest all the time.
- Bill is always honest.

Ze spreekt altijd Engels.

- She always speaks in English.
- She always speaks English.

Bloemen zijn altijd welkom.

Flowers are always acceptable.

Vuur is altijd gevaarlijk.

Fire is always dangerous.

Tom kijkt altijd tv.

- Tom is always watching television.
- Tom is always watching TV.

Hij is altijd bezig.

- He is busy all the time.
- He's always busy.

Hij is altijd gelukkig.

- He is always happy.
- He's always happy.