Translation of "Werkt" in English

0.007 sec.

Examples of using "Werkt" in a sentence and their english translations:

- Ze werkt hard.
- Zij werkt hard.

She works hard.

- Tom werkt langzaam.
- Tom werkt traag.

Tom works slowly.

Niet werkt.

does not work.

Werkt het?

- Does it work?
- Does that work?

Het werkt.

It works.

Hypnose werkt.

Hypnotism works.

Werkt hij?

- Does he work?
- Does he have a job?

Tom werkt.

- Tom is working.
- Tom's working.

Papa werkt.

- Dad's working.
- Daddy's working.

Werkt Tom?

Is Tom working?

Ze werkt.

She works.

Mennad werkt.

Mennad works.

Alles werkt.

Everything is working.

Niets werkt.

- Nothing's working.
- Nothing is working.

Hij werkt.

- He works.
- He's working.
- He is working.

Yanni werkt.

Yanni works.

- Tom werkt dichtbij.
- Tom werkt in de buurt.

Tom works nearby.

- De tv werkt niet.
- Het televisietoestel werkt niet.

- The telly's not working.
- The television's not working.
- The television set's not working.

- Mijn mobieltje werkt niet.
- Mijn gsm werkt niet.

My cell phone doesn't work.

- Tom werkt de hele tijd.
- Tom werkt altijd.

Tom is always working.

- Waar werkt je vader?
- Waar werkt jouw vader?

Where does your father work?

- Mary werkt als kassamedewerkster.
- Mary werkt als caissière.

Mary works as a cashier.

Kijk, het werkt.

Oh look at that! That's worked.

En het werkt.

And the thing is, it works.

Zij werkt alleen.

She works alone.

Je werkt hard.

- You work hard.
- You work hard!

Hij werkt zelden.

He hardly ever works.

Werkt u hier?

Do you work here?

Hoe werkt internet?

How does the Internet work?

Werkt deze klok?

- Does that clock work?
- Is this clock working?

Het werkt echt.

It really works.

Wie werkt vanavond?

Who's working tonight?

Hij werkt nauwelijks.

He hardly works.

Dat werkt niet!

- That won't work!
- This doesn't work!

Hij werkt veel.

- She works a lot.
- He works a lot.

Toms strategie werkt.

Tom's strategy is working.

Tom werkt veel.

Tom works a lot.

John werkt hard.

John works hard.

Tom werkt alleen.

Tom works alone.

Tom werkt hard.

Tom works hard.

Tom werkt altijd.

Tom is always working.

Werkt die klok?

Is that clock working?

Maar werkt het?

But does it work?

Waar werkt hij?

Where does he work?

Sami werkt overdag.

Sami goes to work during the day.

Werkt de klok?

Does the clock work?

Tom werkt laat.

Tom works late.

Waarom werkt Tom?

Why does Tom work?

Dit werkt meestal.

This usually works.

Tom werkt dichtbij.

Tom works nearby.

Ze werkt langzaam.

She works slowly.

- Je werkt te hard.
- Jullie werken te veel!
- Je werkt te veel.
- U werkt te veel.

You work too much.

- Ze werkt bij een bank.
- Hij werkt op een bank.

- She works in a bank.
- He works at a bank.
- She works at a bank.
- He works in a bank.
- She works for a bank.

- Hij werkt in een pandjeshuis.
- Hij werkt in een lommerd.

He works at a pawn shop.

- Mary werkt in een supermarkt.
- Mary werkt bij een supermarkt.

Mary works in a supermarket.

- Hij werkt bij een bank.
- Hij werkt op een bank.

- He works for a bank.
- He works at the bank.
- He works at a bank.
- He works in a bank.