Examples of using "¡tú" in a sentence and their dutch translations:
Jij.
- Jij beslist.
- Jij bepaalt.
- U bepaalt.
- U beslist.
- Jullie bepalen.
- Jullie beslissen.
- Je was aan het vliegen.
- Je vloog.
- Je was aan het stelen.
- Je stal.
Jij, wees stil!
- U begint.
- Jij begint.
- Jullie beginnen.
- Je spreekt.
- Jij spreekt.
- Ben je weg?
- Ga je weg?
- Ga je door?
Hé, jij daar!
- Jullie vlogen.
- Jullie stalen.
- Jij rijdt.
- U rijdt.
- Jullie rijden.
Ben jij dit?
- U kookt.
- Jullie koken.
- Jij kookt.
- Jij schrijft.
- Je schrijft.
- Jullie schrijven.
- U schrijft.
Geloof me.
Je sliep.
Jij rent.
- Je bent een leraar.
- Je bent leerkracht.
En jij?
Je gaat studeren.
Recycleer je?
Jij ook, zoon!
- Gij eerst.
- Jij eerst.
- Ga jij maar eerst.
En met jou, hoe gaat het met jou?
Je bent de eigenaar.
Je bent altijd te laat.
Ben jij het echt?
En met jou, hoe gaat het met jou?
Heb je het zelf gemaakt?
Jij bent de eerste.
"Je bent verantwoordelijk
- Je amuseert me.
- U amuseert me.
- Jullie amuseren me.
Welke raadt u aan?
Blijf zitten.
Hier kom je niet door.
- U had gelijk.
- Je had gelijk.
- Jullie hadden gelijk.
Jij, kom hier.
Jij drinkt thee.
- Goed. En jij?
- Goed. En u?
Wees jezelf.
Jij bent het.
Jij hebt vlees.
Tom, ben jij dat?
Jij of ik?
- Je verdient meer.
- U verdient meer.
- Jullie verdienen meer.
Je bent bang.
Jij begrijpt me.
Gij ook, Brutus?
Wees jezelf.
- Kun je autorijden?
- Kan je rijden?
- Kunnen jullie rijden?
- Kunt u rijden?
Welke ben jij?
Je hebt je vermaakt.
Probeer het zelf maar.
Ben jij Tom?
Was jij het, Tom?
Jij bent van mij.
- Ben je beroemd?
- Zijn jullie beroemd?
Jij eet.
- Je moet naar me luisteren.
- Je zou naar me moeten luisteren.
- Je begrijpt het niet.
- U begrijpt het niet.
- Jullie begrijpen het niet.
Wat heb je gegeten?
Doe het zelf!
- Je ging daarnaartoe.
- U ging daarnaartoe.
- Jullie gingen daarnaartoe.
- Je ging daarheen.
- U ging daarheen.
- Jullie gingen daarheen.
- Studeer je?
- Ben je aan het studeren?
Vooruit! Gij kunt dat!
Je bent onpartijdig.
- Ga jij ook?
- Ga je ook mee?
- Zijt ge dokter?
- Ben je arts?
Begrijp je haar?
Heb je het zelf gemaakt?
En met jou, hoe gaat het met jou?
Je wordt rood.
Hee jij daar! Wat ben je aan het doen?