Translation of "Viaja" in Dutch

Ele viaja por aí.

Hij reist rond.

Jean viaja menos que Alice.

- Jean reist minder dan Alice.
- Jean verplaatst zich minder dan Alice.

- Você viaja muito?
- Vocês viajam muito?

Reist u veel?

- Stephen viaja mais do que seu chefe.
- Stephen viaja mais do que o chefe dele.

Stephen reist meer dan zijn baas.

A luz viaja mais rápido que o som.

Het licht gaat sneller dan het geluid.

Minha família todo ano viaja para a Itália.

Mijn familie gaat ieder jaar naar Italië.

- Com que frequência você vai ao exterior?
- Com que frequência você viaja ao exterior?

- Hoe vaak ga je naar het buitenland?
- Hoe vaak gaat u naar het buitenland?
- Hoe vaak gaan jullie naar het buitenland?