Examples of using "Nessa" in a sentence and their dutch translations:
Maar ik doe het, kom op.
Hoeveel jongens zijn er in deze klas?
Hoeveel katten zijn er in dit huis?
Geef deze fiets wat olie.
Ik ga vanmiddag Engels oefenen.
Ik geloof dit verhaal niet.
Je staat mooi op die foto.
Ik geloof dit verhaal niet.
Hoeveel katten zijn er in dit huis?
Wat zit er in deze tas?
Hoeveel meisjes staan er op die foto?
Hoeveel meisjes zijn er op deze foto?
- Ben je in dat meisje geïnteresseerd?
- Interesseer je je voor dat meisje?
- Hij heeft zich overslapen deze morgen.
- Hij heeft zich vanmorgen verslapen.
Toen was ik student.
Honderden mensen werken in die fabriek.
Ik heb een zeldzame postzegel gevonden in deze winkel.
Ik weet niet of ik dat verhaal geloof.
Rond deze tijd is het verkeer ongelooflijk druk.
Ik was toen in Canada.
Ik keek toen tv.
- Ik weet wie in dit huis woont.
- Ik weet wie in dat huis woont.
Ge hebt te veel boeken in dat rek.
Ik weet wie in dit huis woont.
Ik kan niet meer in dit huis wonen.
Wat zie je op deze prent?
In dit gebied kan je de sterren duidelijk zien.
Maar toen maakte ik veel fouten.
Niemand woont in dit huis.
Ik ben in dit huis opgegroeid.
- Ik ben opgegroeid in deze buurt.
- Ik groeide op in deze buurt.
- Ik ben in deze buurt opgegroeid.
Zeg me wat je op deze prent ziet.
Je moet alles weten als je wilt slagen voor deze proef.
Toen was ik student.
Er is te veel zout in die soep.
Mijn vriend George komt naar Japan in het voorjaar.
- Hij heeft zich overslapen deze morgen.
- Hij heeft zich vanmorgen verslapen.
- Ik heb in deze fabriek gewerkt.
- Ik werkte in deze fabriek.
Dit hemd moet worden gestreken.
Geef me alsjeblieft de lijm en de schaar die in die doos zitten.