Translation of "Quantos" in Dutch

0.007 sec.

Examples of using "Quantos" in a sentence and their dutch translations:

- Quantos hambúrgueres há?
- Há quantos hambúrgueres lá?

Hoe veel hamburgers zijn er?

- Quantos sanduíches restam?
- Quantos sanduíches ainda tem?

Hoeveel belegde broodjes zijn er nog over?

- Quantos livros você tem?
- Quantos livros tu tens?

Hoeveel boeken hebben jullie?

- Quantos irmãos você tem?
- Quantos irmãos tu tens?

Hoeveel broers heb je?

- Quantos netos você tem?
- Quantos netos vocês têm?

- Hoeveel kleinkinderen heb je?
- Hoeveel kleinkinderen heeft u?
- Hoeveel kleinkinderen hebben jullie?

- Quantos amigos íntimos você tem?
- Quantos amigos próximos você tem?
- Quantos amigos íntimos tu tens?
- Quantos amigos chegados vocês têm?
- Quantos amigos próximos vós tendes?
- Quantos amigos íntimos o senhor tem?
- Quantos amigos chegados os senhores têm?
- Quantos amigos próximos a senhora tem?
- Quantos amigos íntimos as senhoras têm?

Hoeveel intieme vrienden heb je?

Quantos vocês são?

Met hoeveel zijn jullie?

De acordo. Quantos?

Zeker. Hoe veel?

Quantos planetas existem?

Hoeveel planeten zijn er?

- Quantos instrumentos você sabe tocar?
- Quantos instrumentos sabes tocar?

Hoeveel instrumenten kun jij bespelen?

- Quantos espectadores estavam no estádio?
- Quantos torcedores estavam no estádio?

Hoeveel toeschouwers waren er daar in het stadion?

- Quantos meninos há nessa turma?
- Há quantos meninos nessa classe?

Hoeveel jongens zijn er in deze klas?

- Quantos gatos há nessa casa?
- Quantos gatos tem nessa casa?

Hoeveel katten zijn er in dit huis?

- Quantos amigos íntimos você tem?
- Quantos amigos próximos você tem?

- Hoeveel dichte vrienden hebt ge?
- Hoeveel intieme vrienden heb je?

- Há quantos meninos na classe?
- Quantos meninos tem nesta classe?

Hoeveel jongens zijn er in deze klas?

- Quantos anos tem o Universo?
- Quantos anos tem o universo?

Hoe oud is het universum?

- Quantos você tem?
- Quantas você tem?
- Quantos tens?
- Quantas tens?

Hoeveel heb je er?

Quantos lápis você tem?

Hoeveel potloden heb je?

Quantos anos vocês têm?

Hoe oud zijn jullie?

Quantos filhos você tem?

Hoeveel kinderen heb je?

Quantos peixes você pescou?

Hoeveel vissen heb je gevangen?

Quantos idiomas você fala?

- Hoeveel talen spreekt u?
- Hoeveel talen spreken jullie?
- Hoeveel talen spreek jij?
- Hoeveel talen spreek je?
- Hoeveel talen kan je spreken?

Quantos anos você tem?

Hoe oud ben je?

Quantos livros ele tem?

Hoeveel boeken heeft hij?

Quantos pratos você quer?

- Hoeveel borden wil je?
- Hoeveel borden willen jullie?

Quantos irmãos você tem?

Hoeveel broers heb je?

Quantos anos ele tem?

Hoe oud is hij?

Quantos anos eu tenho?

Hoe oud ben ik?

Você fala quantos idiomas?

Hoeveel talen spreekt u?

- "Quantos anos você tem?" "Dezesseis."
- "Quantos anos tens?" "Tenho dezesseis anos."

- "Hou oud ben je?" "Zestien."
- "Hoe oud ben je?" "Ik ben 16 jaar."
- "Hoe oud ben je?" "Ik ben zestien."

- Quantos anos seu irmão tem?
- Quantos anos o seu irmão tem?

Hoe oud is je broer?

- Quantos anos tens?
- Qual é a tua idade?
- Tu tens quantos anos?

Hoe oud ben je?

- De quantos você necessita?
- De quantas você necessita?
- De quantos você precisa?

Hoeveel hebt ge nodig?

- Quantos estudantes tem na sua escola?
- Quantos estudantes há na sua escola?

Hoeveel leerlingen heeft jouw school?

- Quantos alunos tem na sua escola?
- Quantos alunos há na tua escola?

Hoeveel leerlingen zijn er in uw school?

- Quantos cartões de Natal você enviou?
- Quantos cartões de Natal vocês enviaram?

- Hoeveel kerstkaarten heb je verzonden?
- Hoeveel kerstkaarten heb je verstuurd?
- Hoeveel kerstkaartjes heb je verzonden?
- Hoeveel kerstkaartjes heb je verstuurd?
- Hoeveel kerstkaartjes heeft u verzonden?
- Hoeveel kerstkaartjes heeft u verstuurd?
- Hoeveel kerstkaarten heeft u verzonden?
- Hoeveel kerstkaarten heeft u verstuurd?
- Hoeveel kerstkaarten hebben jullie verzonden?
- Hoeveel kerstkaarten hebben jullie verstuurd?
- Hoeveel kerstkaartjes hebben jullie verzonden?
- Hoeveel kerstkaartjes hebben jullie verstuurd?

Quantos anos tem seu avô?

- Hoe oud is je opa?
- Hoe oud is je grootvader?

- Quantas pessoas morreram?
- Quantos morreram?

- Hoeveel zijn er gestorven?
- Hoeveel doden?

Quantos meninos tem nesta classe?

Hoeveel jongens zijn er in deze klas?

Quantos olhos tinham os ciclopes?

Hoeveel ogen had de cycloop?

Quantos anos tem o Universo?

Hoe oud is het universum?

Quantos anos eu pareço ter?

Hoe oud zie ik eruit?

Quantos anos tem essa igreja?

Hoe oud is die kerk?

Quantos filhos tem o Tom?

Hoeveel zonen heeft Tom?

Quantos esquimós vivem na Groenlândia?

Hoeveel Eskimo's wonen er in Groenland?

Quantos anos tem seu tio?

- Hoe oud is jouw oom?
- Hoe oud is uw oom?
- Hoe oud is jullie oom?

Quantos gatos há nessa casa?

Hoeveel katten zijn er in dit huis?

- De acordo. Quantos?
- Certo. Quanto?

Zeker. Hoe veel?

Quantos amigos íntimos você tem?

Hoeveel intieme vrienden heb je?

Você planeja ficar quantos dias?

Hoeveel dagen ben je van plan om te blijven?

Quantos advogados o Tom tem?

Hoeveel advocaten heeft Tom?

Quantos ovos você conseguiu ontem?

Hoeveel eieren kon je gisteren krijgen?

Quantos voos há por dia?

Hoeveel vluchten zijn er per dag?

Quantos anos você tem, Tom?

Hoe oud ben je Tom?

Quantos dias tem a semana?

Hoeveel dagen zitten er in een week?

Quantos anos tem teu pai?

Hoe oud is je vader?

Quantos anos seu namorado tem?

Hoe oud is jouw vriend?

Quantos países há na Europa?

Hoeveel landen zijn er in Europa?

Quantos países há na Ásia?

Hoeveel landen zijn er in Azië?

Quantos países há na África?

Hoeveel landen zijn er in Afrika?

Quantos andares este prédio tem?

Hoeveel verdiepingen heeft dit gebouw?

quantos meninos na classe?

Hoeveel jongens zijn er in de klas?

"Quantos anos você tem?" "Dezesseis."

"Hoe oud ben je?" "Ik ben zestien."

Quantos anos tem sua irmãzinha?

Hoe oud is je zusje?

Quantos anos tem a Bíblia?

Hoe oud is de Bijbel?

Quantos países existem na Ásia?

Hoeveel landen zijn er in Azië?

Quantos são duas vezes dois?

Wat is twee maal twee?

Quantos hipopótamos você viu hoje?

- Hoeveel nijlpaarden heb je vandaag gezien?
- Hoeveel nijlpaarden heeft u vandaag gezien?
- Hoeveel nijlpaarden hebben jullie vandaag gezien?

- Quantas tias e quantos tios você tem?
- Quantas tias e quantos tios tens?

Hoeveel tantes en ooms heb je?

Quantos cômodos tem a tua casa?

Hoeveel kamers zijn er in je huis?

A propósito, quantos anos você tem?

Trouwens, hoe oud ben je?

Quantos alunos há em sua classe?

Hoeveel leerlingen zitten er in jouw klas?

Quantos amigos você tem no Facebook?

- Hoeveel vrienden heb je op Facebook?
- Hoeveel vrienden heeft u op Facebook?
- Hoeveel vrienden hebben jullie op Facebook?

Quantos cigarros você fuma por dia?

Hoeveel sigaretten rook jij per dag?

Quantos meses há em um ano?

- Hoeveel maanden zijn er in een jaar?
- Hoeveel maanden gaan er in een jaar?

- Quantos eram eles?
- Quantas eram elas?

Hoeveel waren er?

"Quantos anos você tem?" "Tenho dezesseis."

- "Hoe oud ben je?" "Ik ben 16 jaar."
- "Hoe oud ben je?" "Ik ben zestien."

Quantos livros tu lês por mês?

Hoeveel boeken leest ge per maand?

Quantos anos tem o seu pai?

Hoe oud is je vader?

Quantos livros você lê por mês?

Hoeveel boeken leest ge per maand?

Quantos dias compreendem um ano bissexto?

Uit hoeveel dagen bestaat een schrikkeljaar?

Quantos televisores você tem em casa?

Hoeveel televisies heb je in huis?

Ele marcou quantos gols até agora?

Hoeveel doelpunten heeft hij tot nu toe gemaakt?

quantos anos você aprende judô?

Hoeveel jaar leer je al judo?