Translation of "Dar" in Dutch

0.010 sec.

Examples of using "Dar" in a sentence and their dutch translations:

- Gostaria de dar um passeio?
- Gostaria de dar uma volta?
- Quer dar uma volta?

Wil je misschien gaan wandelen?

É apenas dar.

We geven gewoon.

- Eu vou te dar isso.
- Vou te dar isso.

Ik zal het je geven.

- Eu vou dar uma olhada.
- Vou dar uma olhada.

Ik zal ernaar kijken.

- Posso te dar uma carona?
- Posso lhe dar uma carona?
- Eu posso te dar uma carona?

Geef ik je een lift?

- Ele foi dar uma volta.
- Ele foi dar um passeio.

Hij is buiten aan het wandelen.

- O que você pode me dar?
- O que vocês podem me dar?
- O que podes dar-me?

- Wat kan je mij geven?
- Wat kunt u mij geven?

é dar meu melhor

is mijn best te doen

Posso dar uma mordidinha?

- Mag ik een hapje?
- Kan ik een hapje nemen?

Pode me dar dinheiro?

- Kan je me wat geld geven?
- Kan jij mij wat geld geven?
- Kan je mij wat geld geven?

Vamos dar um passeio?

Zullen we een wandeling gaan maken?

Ele sabe dar conselhos.

Hij weet hoe hij advies moet geven.

Vamos dar uma olhada.

- Laten we een kijkje nemen.
- Laat ons een kijkje nemen.

Vamos dar uma descansada.

Laten we een korte pauze nemen.

Vou dar as despedidas.

Ik ga gedag zeggen.

Não me vai dar muita energia, mas vai dar-me alguma.

Het geeft niet veel energie maar wel een beetje.

- Eu vou dar uma olhada nisso.
- Vou dar uma olhada nisso.

Ik zal ernaar kijken.

- O senhor não pode me dar ordens.
- A senhora não pode me dar ordens.
- Vocês não podem me dar ordens.

U kunt me geen enkel bevel geven.

Vamos ver onde vai dar.

Eens kijken waar deze heen leidt.

Isto dar-me-á tração.

Het geeft je een beetje houvast.

Deve dar-me alguma energia.

Het is wat energie.

"Tens de me dar fósforo."

Je moet me fosfor geven.'

Ele gosta de dar caminhadas.

Hij houdt ervan wandelingen te maken.

Quanto devo dar de gorjeta?

Hoeveel drinkgeld moet ik geven?

Você pode dar alguns exemplos?

Kun je een paar voorbeelden geven?

Quero te dar uma coisa.

Ik wil je iets geven.

Deixe-me dar uma olhada.

Laat me even kijken.

Vou te dar esse dinheiro.

- Ik zal je dat geld geven.
- Ik geef je dit geld.

Eu quero dar uma caminhada.

Ik wil een wandeling maken.

Quer dar a sua opinião?

Wil je je mening geven?

Quem vai dar a festa?

Wie gaat het feest geven?

Você quer dar uma olhada?

Wil je een kijkje nemen?

- Eu espero poder te dar alguma coisa.
- Espero poder te dar alguma coisa.

Ik hoop dat ik je iets kan geven.

Eu tenho que dar um discurso?

Moet ik een toespraak houden?

Como posso dar partida no motor?

Hoe kan ik de motor starten?

Quero dar uma olhada no jornal.

Ik wil even een blik op de krant werpen.

- Posso ajudar?
- Posso dar uma mãozinha?

Kan ik helpen?

Eu vou te dar um laptop.

Ik zal je een laptop geven.

Já pode se dar por concluído.

- Zo gezegd, zo gedaan.
- Zo goed als klaar.

Posso dar uma olhada em volta?

- Mag ik eens rondkijken?
- Mag ik even rondkijken?

Eu vou te dar um presente.

Ik zal je een cadeau geven.

Você pode me dar algum dinheiro?

- Kan je me wat geld geven?
- Kan jij mij wat geld geven?
- Kan je mij wat geld geven?

Eles vão dar uma festa amanhã.

Ze hebben een feest morgen.

Vou te dar uma última chance.

Ik geef je één laatste kans.

Deveríamos dar sempre o nosso melhor.

We moeten altijd het beste van onszelf geven.

Eu vou te dar o livro.

Ik zal je het boek geven.

Não sei dar nó em gravata.

Ik weet niet hoe ik een das moet knopen.

Dar é divino, receber é humano.

Geven is goddelijk, krijgen is menselijk.

O que mais pode dar errado?

Wat kan er nog mislopen?

Ninguém pôde dar a resposta correta.

Niemand kon het juiste antwoord geven.

Você poderia me dar um exemplo?

Kan je me een voorbeeld geven?

Permita-nos dar-lhe um conselho.

Laat ons u een raad geven.

- Sejamos amigos.
- Vamos nos dar bem.

Laten we vrienden zijn.

Quero dar uma olhada nesse quarto.

Ik wil een kijkje nemen in die kamer.

Você pode me dar uma casa?

Kun je me een huis geven?

- Te dou cinco dólares.
- Eu dar-lhe-ei cinco dólares.
- Eu vou te dar cinco dólares.

Ik geef je vijf dollar.

Isto dar-me-á luz. Pronto, vamos.

Daar heb ik wat licht van. Laten we gaan.

Tenho um ótimo presente para te dar.

- Ik heb een leuk cadeau voor je.
- Ik heb een leuk cadeau voor u.
- Ik heb een leuk cadeau voor jullie.

Tom não consegue dar partida no carro.

Het lukt Tom niet de auto te starten.

Vamos dar uma pausa de dez minutos.

Laten wij tien minuten pauze nemen.

Pode me dar um recibo, por favor?

Mag ik een kwitantie hebben a.u.b.?

Boa pergunta. Tentarei dar uma boa resposta.

Een goede vraag. Ik zal proberen een goed antwoord te geven.

- Vamos tentar!
- Vamos dar uma provada!
- Tentemos!

Laten we het proberen!

Fui dar uma caminhada de manhã cedo.

Vroeg in de morgen heb ik een wandeling gedaan.

Há uma coisa que quero te dar.

- Ik heb iets voor je.
- Ik heb iets wat ik je wil geven.

Não me vai dar muita energia, mas vai dar-me alguma. Vou retirar o exterior da casca.

Hij geeft niet veel energie maar wel een beetje. Als je er een beetje schors afhaalt...

- Vou te dar uma bicicleta como presente de aniversário.
- Eu vou te dar uma bicicleta de aniversário.

- Ik zal je een fiets voor je verjaardag geven.
- Voor je verjaardag zal ik je een fiets geven.

Ou ali por baixo. Vamos dar uma olhadela.

...of hier naar beneden. Laten we even kijken.

Quero dar uma planta de presente para Mamãe.

Ik wil een plant aan mama geven.

Você vai dar essa for para a Kate?

Zult ge die bloem naar Kate brengen?

Não quero dar a minha chave ao Tom.

Ik wil Tom mijn sleutel niet geven.

Vamos dar a Tom uma salva de palmas.

Laten we Tom applaus geven.

É a sua vez de dar as cartas.

Het is uw beurt om te delen.

Você pode me dar o sal, por favor?

- Kunt u mij het zout even aangeven?
- Geef me het zout alsjeblieft.
- Geef me even het zout door, alsjeblief.
- Geeft u me het zout door, alstublieft.
- Geef me het zout door, alstublieft.
- Kunt u me het zout aangeven, alstublieft?

Você deve dar um fim nesse comportamento estúpido.

Je moet een eind maken aan dit dwaze gedrag.

Ele negou-se a dar-lhes a informação.

Hij weigerde hen de informatie te geven.

Vou lhe dar seu recado quando ele chegar.

Ik zal hem jouw bericht geven als hij aankomt.

Vamos dar uma olhadela, ver se há outro caminho.

Laten we proberen een andere route te vinden.

O archote está a dar cada vez menos luz.

Deze fakkel wordt alsmaar zwakker.

Você deve dar o livro para quem quiser ele.

Je mag het boek geven aan wie het maar wil.

- Eu vou te dar isso.
- Eu lhe darei isso.

Ik zal het je geven.

Por favor, você poderia me dar um copo d'água?

Mag ik alstublieft een glas water?

Você pode me dar o número do seu celular?

- Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
- Kun je mij je mobiele nummer geven?

- Vamos começar a festa.
- Vamos dar início à festa.

Laat het feest beginnen.

Você pode me dar uma carona até em casa?

Kan je me naar huis voeren?

- Ensinar exige muita paciência.
- Dar aulas exige muita paciência.

Onderwijzen vraagt veel geduld.

Sou da opinião que ele vai se dar bem.

Ik denk dat hij het wel gaat redden.

Eu posso te dar algo para a tua dor.

Ik kan je iets geven tegen de pijn.

É a vez de quem de dar as cartas?

Wiens beurt is het om de kaarten te delen?

O Tom me pediu para dar isso para você.

Tom vroeg me om dit aan jou te geven.