Examples of using "Vou" in a sentence and their dutch translations:
Ik zal gaan.
Ik zal werken.
Ik zal lunchen.
Ik zal het openen.
Ik ga leren.
Ik zal blijven.
Ik zal vertrekken.
Ik zal schreeuwen.
- Ik ga.
- Ik zal gaan.
Ik ga naar het werk.
Ik ga studeren.
Ik zal gaan.
Ik kom eraan!
Ik ga naar het buitenland.
Ik zal winnen.
Ik ga stemmen.
Ik ga niet sterven.
Ik ga naar het strand.
- Ik ga het park binnen.
- Ik ga het park in.
Ik zeg het nog een keer.
Ik zal het niet vergeten.
Ik zal hem waarschuwen.
Ik zal het u tonen.
Ik ga Duits studeren.
Ik zal boos worden.
Ik ga douchen.
Helm af. Ik ga lopen. Deze kant op.
Ik ga een bad nemen.
Daar houd ik je aan.
Ik ga een ander hemd aandoen.
Ik zal u helpen.
Morgen sta ik vroeg op.
Even uitproberen.
Een paar slagen eromheen.
Ik schakel hulp in.
Ik ga slapen.
Ik ga beginnen.
Ik ga naar huis.
Ik ga hardlopen.
Ik ga een bad nemen.
Ik ga naar de berg.
Ik zal chocolade eten.
Ik zal het hem vragen.
Ik zal schreeuwen.
Ik zal stoppen.
- Ik ga.
- Ik zal gaan.
Ik ga naar de kerk.
Ik ga het risico nemen.
Ik zal blijven.
Ik ga naar het werk.
Ik ga naar Bilthoven.
Ik ga te voet.
Ik ga nu wat water kopen.
Ik zal vechten.
Ik ga tv kijken.
Het gaat goed met mij.
Ik zal haar bellen.
Ik ga pinda's kopen.
Ik zal er zijn.
Ik ga er klaar voor zijn.
Ik ga om tien uur.
Ik zal het je geven.
Ik ga naar school.
Ik ga waar ik wil.
Ik ga meteen aan de slag.
Ik zal ernaar kijken.
Ik zal hier op je wachten.
- 's Zondags ga ik naar de kerk.
- Zondags ga ik naar de kerk.
Ik ga douchen.
Ik ga met Ricardo.
Ik ga met Tom.
's Zondags ga ik naar de kerk.
Ik zal jullie wat foto's laten zien.
Ik ga niet.
Ik maak hem af.
Ik zal wachten.