Examples of using "Conversar" in a sentence and their dutch translations:
Ze willen praten.
Laat ons babbelen.
Kunnen we praten?
- We babbelen graag.
- Wij praten graag.
Jongens, we moeten praten.
- Misschien moeten we praten.
- Misschien zouden we moeten praten.
Misschien kunnen we praten.
Kunnen we later praten?
Laten we buiten praten!
Ik moet echt met iemand praten.
Ik wil iemand om mee te praten.
- Ik ben er, wil je praten?
- Ik ben er. Wil je chatten?
Werk, in plaats van te praten!
Ik heb geprobeerd met Tom te praten.
Ik moet echt met iemand praten.
Het was leuk met haar te praten.
Ze heeft niemand om mee te spreken.
We moeten praten.
Ik zou willen dat ik met je kon praten.
Kan ik met iemand praten die Japans spreekt?
- Ik heb nood aan iemand om met te praten.
- Ik heb iemand nodig om mee te praten.
We moeten praten.
Ik wou dat ik meer tijd had om met haar te praten.
Ik heb geen zin om met iemand te praten.
Wij praten graag.
Laten we in het Frans praten.
Tom wilde met Mary's vader praten.
Laten we het hebben over wat Tom aan het doen is.
Ik vind dat we met meneer Brown moeten praten.
Indien je zin hebt om te praten, dan weet je waar je me kan vinden.
- Ze zou nog eerder zinnen op Tatoeba vertalen, dan met mij te kletsen.
- Ze zou liever zinnen vertalen op Tatoeba, dan met mij te chatten.
Ik wil de beroemde pianist spreken voor het concert.
Het is moeilijk om een gesprek te voeren met iemand die alleen maar 'ja' en 'nee' zegt.
Er is een probleem waar ik het met je over hebben moet.
Laten we dat probleem later bespreken.
Met wie wil je praten?
Hij wil met jou persoonlijk spreken.
Het is heet buiten, dus laten we binnen praten.
Ik wil niet met je praten.
Hij wil het niet met je hebben over wat er vannacht gebeurd is.
Tom leunde tegen een boom en begon ertegen over zijn huwelijk te praten.
- Ik wil niet met je praten.
- Ik wil niet met u praten.