Examples of using "Nós" in a sentence and their dutch translations:
We komen terug.
We zullen vechten.
- Kennen we jullie?
- Kennen we je?
- Kennen we jou?
- Kennen we u?
We onthouden.
- Wij kennen jou.
- Wij kennen u.
- Wij kennen jullie.
We vergeten nooit.
- We zullen het proberen.
- We gaan het proberen.
We zijn aan het winnen.
- We zullen dansen.
- We gaan dansen.
Wij zullen helpen.
We zullen herbouwen.
We waren verliefd.
We zijn lui.
- Wij zijn rijk.
- We zijn rijk.
Wij zijn zwak.
We hebben er eentje gevonden.
We moeten praten.
We hebben hem gezien.
We spreken.
Laten we teruggaan.
Hoe zit het met ons?
We weten het.
Het is ons gelukt!
We lachten.
We overdreven.
We sliepen.
We geven ons over.
- Wij kunnen!
- We kunnen!
We hebben het geprobeerd.
We gingen aan boord.
- We gaan koken.
- Wij zullen koken.
We zullen gaan.
We zijn uit elkaar gegaan.
Wij waarderen het.
We hebben het overwogen.
We hebben het gevonden.
We leven.
We rennen.
We gaan te laat komen.
Wij eten brood.
Wij zullen je bezoeken.
Wij kopen brood.
We zijn heel gelukkig.
Wij praten graag.
We probeerden ze te waarschuwen.
Wij weten het allebei.
We zijn aangekomen.
- Wij verspillen water.
- Wij zijn water aan het verspillen.
We zijn allemaal besmet.
We willen het.
Wij zijn ook uitgenodigd.
Hoe meer we hebben, hoe meer we willen.
We spelen op zondag.
Wij zijn niet verloren.
We weten wat we willen.
Daar gaan we.
We zijn verkozen.
We kwamen als eersten aan.
We zijn winnaars.
Wij zijn dokters.
Wij dansen samen.
We komen.
Wij spreken Japans.
- Het is ons gelukt!
- We zijn erin geslaagd!
- We willen gerechtigheid.
- We willen rechtvaardigheid.
Hebben we een keuze?
We begrijpen het.
We hebben dit nodig.
We wonen samen.
We hebben alleen gekust.
Wij hebben veel gelopen.
- We overleefden.
- We hebben het overleefd!
We willen onderhandelen.
Wij zijn er klaar voor.
- We zijn aan het zinken.
- We zinken.
We verontschuldigen ons.
We hebben verloren.
- We beloofden.
- We hebben het beloofd.
- We spraken.
- We praatten.
- We hebben gepraat.
We wachtten.
We wonnen.
- We zullen winnen.
- We winnen wel.
- We overleefden.
- We hebben het overleefd.
Wij kopen brood.
We hebben gewonnen!
- We vergaten.
- Wij vergaten.
- We faalden.
- Wij faalden.
We zouden moeten studeren.
- We zijn samen opgegroeid.
- We groeiden samen op.
We geven erom.
Wij willen helpen.
We proberen.