Examples of using "Rád" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben kwaad op je.
We rekenen op jou.
- Ik verwachtte u.
- Ik was op u aan het wachten.
- Ik verwachtte jullie.
- Ik was op jullie aan het wachten.
- Ze wachten op je.
- Ze wachten op jullie.
- Ik denk aan je.
- Ik denk aan u.
- Ik denk aan jullie.
Hij is woedend op jou.
- Ik dacht aan u.
- Ik dacht aan jou.
- Ik heb aan jou gedacht.
- Ik heb aan je gedacht.
- Ik reken op je.
- Ik reken op u.
- Ik reken op jullie.
- Ik laat het aan jou.
- Ik laat jou de keuze.
Hij heeft je nodig.
We zijn erg trots op je!
- Iedereen wacht op je.
- Iedereen wacht op u.
- Iedereen wacht op jullie.
- Ik ben trots op je.
- Ik ben trots op u.
- Ik ben trots op jullie.
- Ik ben trots op jou.
Hij zal op je wachten.
Tom wacht op u.
Ik ben kwaad op je.
- Ze wacht thuis op je.
- Ze wacht thuis op u.
- Ze wacht thuis op jullie.
Ik denk alleen aan jou.
- Ik verwachtte u.
- Ik verwachtte jullie.
- Ik was op jullie aan het wachten.
- Ze hebben je nodig.
- Zij hebben je nodig.
Ik kan niet op je rekenen.
Hij heeft je nodig.
Kan ik je een geheim toevertrouwen?
Tom zal op je wachten.
Ik zal hier op je wachten.
Ik zal jullie nooit vergeten.
We zijn erg trots op je!
Ik laat jou de keuze.
We hebben je weer nodig.
We hebben je nodig, Tom.
Ik dacht aan jou.
- Dat gaat je niks aan.
- Dit heeft niets met u te maken.
- Dat gaat u niets aan.
- Dit heeft met jou niets te maken.
- Dat gaat je niets aan.
- Je hebt hiermee niets te doen.
- Dit heeft niets met jou te maken.
- Dit heeft niets met jullie te maken.
Ik laat jou de keuze.
- Dat gaat je niks aan.
- Dat zijn jouw zaken niet.
- Dat gaat je niets aan.
- Dat gaat jullie niets aan.
Je moet je haar eens laten knippen.
We wachten al een half uur op u.
Dat gaat jou niets aan, Tom.
Hoe dan ook, het gaat je niks aan.
Kom, Emilia! Je vader wacht op jou.
Ik had nooit naar je moeten luisteren.
Wat voor een invloed heeft de volle maan op jou?
Tom zou erg trots op je geweest zijn.
Nee, ik ben niet kwaad op je, ik ben gewoon teleurgesteld.
- Uw vrouw is kwaad op u.
- Je vrouw is boos op je.
- We hebben u nodig.
- We hebben je nodig.
- We hebben jullie nodig.
- Hij heeft je nodig.
- Hij heeft u nodig.
Je blijft altijd in mijn geheugen.
Wanneer ik dit lied hoor, denk ik aan jou en mis ik je.
Deze jurk past je precies.
Tom had je nodig.
Je hebt een rooskleurige toekomst.
De kinderen hebben je nodig.
Ik kan niet op je wachten.
- Ik heb u nodig.
- Ik heb je nodig.
- Ik heb jullie nodig.
- Dat zijn jouw zaken niet.
- Dit heeft met jou niets te maken.
- Dat gaat je niets aan.
- Rot op!
- Krijg de tering!
- Krijg de klere!
- Val dood!
- Krijg de kanker!