Examples of using "Zurückkehren" in a sentence and their dutch translations:
Ik kan niet op mijn passen terugkeren.
Wanneer ben je terug?
Tom komt binnenkort terug uit Australië.
Op 25 januari zal hij terugkomen.
Ooit zal hij terugkeren naar Japan.
- Ik zou graag deze stad verlaten en nooit meer terugkeren.
- Ik zou graag deze stad verlaten en nooit terugkeren.
Het verleden zal nooit terugkeren; de toekomst kent nog niemand.
Maar wacht even, laten we eens teruggaan naar die R-naught nummers.
- Wanneer keer je terug?
- Wanneer kom je terug?
Aangezien hij zelf geen oorlog meer zal voeren ... laat hem terugkeren naar de Tuilerieën en
- Wanneer keer je terug?
- Wanneer kom je terug?
- Wanneer ben je terug?