Examples of using "Japan" in a sentence and their dutch translations:
Dit is Japan.
- Dit is Japan.
- Hier is Japan.
Japan is hier!
Welkom in Japan.
Welkom in Japan.
Japan is raar.
Japan is een raar land.
Wat denk je van Japan?
- Wat doe je in Japan?
- Wat doet u in Japan?
- Wat doen jullie in Japan?
- Ik ben teruggegaan naar Japan.
- Ik keerde naar Japan terug.
- Ik ben teruggegaan naar Japan.
- Ik ging terug naar Japan.
- Ik ben naar Japan teruggegaan.
Ik kom uit Tokio, Japan.
Ze keerde terug naar Japan.
- Japan is een mooi land.
- Japan is een prachtig land.
We verlaten Japan morgenvoormiddag.
Wat doen jullie in Japan?
- Wat denk je van Japan?
- Wat vind je van Japan?
Mary houdt van Japan, of niet?
- Bill is in Japan geweest.
- Bill was in Japan.
Japan is vol verrassingen!
Ik kom uit Japan.
Ik woon in Japan.
Japan ligt in Azië.
Japan is een industrieland.
Japan ligt in Oost-Azië.
Japan is een land van eilanden.
Dit is Japan.
Japan moet olie importeren.
Ik wil naar Japan gaan.
Duizenden stierven in Japan.
- Wanneer ga je terug naar Japan?
- Wanneer gaan jullie terug naar Japan?
- Wanneer gaat u terug naar Japan?
Japan heeft diplomatieke betrekkingen met China.
- Wanneer ga je terug naar Japan?
- Wanneer gaan jullie terug naar Japan?
- Wanneer gaat u terug naar Japan?
Deze camera's zijn gemaakt in Japan.
Wanneer gaat u terug naar Japan?
Heeft Ken voorgoed Japan verlaten?
Helen kwam vorig jaar naar Japan.
Tom wil naar Japan gaan.
Hij is naar Japan teruggekeerd.
Japan is een rijk land.
Japan heeft een hoge bevolkingsdichtheid.
Japan is kleiner dan Canada.
- Heb je een kerstvakantie in Japan?
- Hebt u een kerstvakantie in Japan?
- Hebben jullie een kerstvakantie in Japan?
Ik kom uit Tokio, Japan.
China is groter dan Japan.
Japan is een prachtig land.
Japan heeft een mild klimaat.
Veel mensen hebben Japan bezocht.
Wanneer kom je naar Japan?
Hij heeft Japan voorgoed verlaten.