Translation of "Tüte" in Dutch

0.005 sec.

Examples of using "Tüte" in a sentence and their dutch translations:

Welche Tüte ist deine?

- Welke zak is van jou?
- Welke tas is van jou?

Ich habe eine Tüte gekauft.

Ik heb één zak gekocht.

Ich habe gerade eine halbe Tüte Feigen gegessen.

Ik heb juist een half zakje vijgen gegeten.

„Wie viele Bonbons hat Tom gestern gegessen?“ – „Eine ganze Tüte voll.“

"Hoeveel snoepjes heeft Tom gisteren gegeten?" - "Een hele zak."

- Das kommt nicht in die Tüte!
- Nichts da!
- Kommt nicht in Frage!

Geen sprake van!

Johannes hat fünf Äpfel. Einen gibt er Maria. Wie viele Birnen sind dann noch in der Tüte?

John heeft vijf appels. Hij geeft er één aan Maria. Hoeveel peren zitten er nog in de zak?

„Wie viele Bonbons hat Tom gestern gegessen?“ – „Er muss eine ganze Tüte voll gegessen haben, denn es sind keine mehr da.“

"Hoeveel snoepjes heeft Tom gisteren gegeten?" - "Hij moet een hele zak gegeten hebben, want er blijft niets meer over."

Tom stieg aus dem Wagen und ging so unauffällig wie möglich ins Tankstellengebäude. Obwohl er es schon einige Male gemacht hatte, konnte er sich eines Anfluges von schlechtem Gewissen ob der Tat dennoch nicht erwehren. Er versuchte, dieses Gefühl irgendwie loszuwerden, als er sich einige eisgekühlte Sechserpacks und eine Tüte Brezeln nahm und sich in die Warteschlange stellte.

Tom stapte uit de auto en ging zo onopvallend mogelijk het tankstation in. Hoewel hij dit al verschillende keren eerder had gedaan, kon hij het niet helpen, maar voelde hij zich schuldig over wat hij aan het doen was. Hij probeerde dat gevoel terzijde te schuiven, pakte een paar ijskoude sixpacks en een zak pretzels en wachtte in de rij.