Translation of "Frage" in Dutch

0.011 sec.

Examples of using "Frage" in a sentence and their dutch translations:

- Gute Frage.
- Das ist eine gute Frage.
- Eine gute Frage.
- Gute Frage!

- Goeie vraag.
- Een goede vraag.

- Gute Frage.
- Eine gute Frage.

Een goede vraag.

- Stell deine Frage.
- Stellt eure Frage.
- Stellen Sie Ihre Frage!

- Stel je vraag.
- Stel jullie vraag.

- Beantworte meine Frage!
- Beantworten Sie meine Frage!
- Beantwortet meine Frage!

Beantwoord mijn vraag.

Gute Frage.

- Goeie vraag.
- Een goede vraag.

Keine Frage!

Geen vraag!

Eine Frage.

Een vraag.

- Antworte auf meine Frage!
- Beantworte meine Frage!

Beantwoord mijn vraag.

- Beantworte die Frage.
- Antworten Sie auf die Frage.
- Antworte auf die Frage.

- Beantwoord de vraag.
- Antwoord op de vraag.

- Wie lautete deine Frage?
- Wie lautete Ihre Frage?

Wat was uw vraag?

Beantworte die Frage.

Beantwoord de vraag.

Stellt eure Frage.

Stel jullie vraag.

Stell deine Frage.

Stel je vraag.

- Stell eine Frage!
- Stellen Sie eine Frage!
- Fragen Sie!

Stel een vraag!

- Ich verstehe deine Frage nicht.
- Ich verstehe eure Frage nicht.
- Ich verstehe Ihre Frage nicht.

- Ik begrijp je vraag niet.
- Ik begrijp jullie vraag niet.
- Ik begrijp uw vraag niet.

- Ich verstand deine Frage nicht.
- Ich verstand Ihre Frage nicht.
- Ich habe Ihre Frage nicht verstanden.
- Ich habe deine Frage nicht verstanden.
- Ich habe eure Frage nicht verstanden.

Ik verstond je vraag niet.

- Das ist eine unangenehme Frage.
- Das ist eine heikle Frage.

- Het is een gênante vraag.
- Het is een beschamende vraag.

- Ich verstehe eure Frage nicht.
- Ich verstehe Ihre Frage nicht.

Ik begrijp jullie vraag niet.

- Könnte ich eine Frage stellen?
- Darf ich eine Frage stellen?

Mag ik een vraag stellen?

- Ich habe noch eine Frage.
- Eine Frage habe ich noch.

Ik heb nog een vraagje.

- Habe ich Ihre Frage beantwortet?
- Habe ich deine Frage beantwortet?

- Was dit een antwoord op uw vraag?
- Heb ik uw vraag beantwoord?

- Das ist eine schwierige Frage.
- Das ist eine komplizierte Frage.

Het is een moeilijke vraag.

- Diese Frage ist nicht einfach.
- Das ist keine einfache Frage.

Dat is geen gemakkelijke vraag.

Die erste Frage ist ---

Jullie eerste vraag is

Diese letzte Frage ist,

Die laatste vraag is,

Die Frage ist warum.

De vraag is waarom.

Die neue Frage ist:

De nieuwe vraag is:

- Frag nicht.
- Frage nicht.

Vraag niet.

Er wiederholte seine Frage.

Hij herhaalde zijn vraag.

Ich frage mich, warum.

Ik vraag me af waarom.

Niemand beantwortete die Frage.

Niemand antwoordde op de vraag.

Die Frage ist die.

De vraag is dit.

Ich frage ja nur.

- Ik vraag het alleen maar.
- Ik vraag het gewoon.

Ich habe eine Frage.

Ik heb een vraag.

Bitte beantworte die Frage.

Antwoord op de vraag alstublieft.

Hast du eine Frage?

Hebben jullie een vraag?

Deine Frage ist unlogisch.

Je vraag is onlogisch.

Antworte auf die Frage.

Beantwoord de vraag.

Ich frage mal Tom.

Ik vraag het aan Tom.

Tom hat eine Frage.

Tom heeft een vraag.

Ich beantwortete die Frage.

Ik heb de vraag beantwoord.

Wie lautete deine Frage?

Wat was je vraag?

Was für eine Frage!

Wat een vraag!

Diese Frage ist umstritten.

Dit onderwerp is controversieel.

Tom bejahte meine Frage.

Tom beaamde mijn vraag.

Diese Frage mag ich.

Dit vind ik een leuke vraag.

Antworte auf meine Frage!

Beantwoord mijn vraag.

Er hat eine Frage.

Hij heeft een vraag.

Sie hat eine Frage.

Ze heeft een vraag.

Sie haben eine Frage.

- U hebt een vraag.
- Ze hebben een vraag.

Ihr habt eine Frage.

Jullie hebben een vraag.

Wir haben eine Frage.

We hebben een vraag.

- Das ist eine moralische Frage.
- Das ist eine Frage der Moral.

- Het is een morele kwestie.
- Het is een morele vraag.

- Sie hat die Frage nicht verstanden.
- Sie verstand die Frage nicht.

Ze begreep de vraag niet.

- Wir haben die Frage nicht verstanden.
- Wir verstanden die Frage nicht.

We hebben de vraag niet verstaan.

- Weiche der Frage nicht aus!
- Weichen Sie der Frage nicht aus!

Draai niet om de vraag heen.

- Antworte bitte auf die Frage!
- Antworten Sie bitte auf die Frage!

Antwoord op de vraag alstublieft.

- Nur du kannst diese Frage beantworten.
- Lediglich ihr könnt diese Frage beantworten.
- Ausschließlich Sie können diese Frage beantworten.

Alleen gij kunt de vraag beantwoorden.

- Ich kann deine Frage nicht beantworten.
- Ich kann Ihre Frage nicht beantworten.
- Ich kann eure Frage nicht beantworten.

Ik kan uw vraag niet beantwoorden.

- Darf ich Ihnen eine Frage stellen?
- Darf ich euch eine Frage stellen?
- Darf ich dir eine Frage stellen?

- Mag ik je iets vragen?
- Mag ik u een vraag stellen?

- Du musst auf diese Frage nicht antworten.
- Sie müssen diese Frage nicht beantworten.
- Du musst diese Frage nicht beantworten.
- Du brauchst diese Frage nicht zu beantworten.
- Ihr braucht diese Frage nicht zu beantworten.
- Sie brauchen diese Frage nicht zu beantworten.

Je hoeft deze vraag niet te beantwoorden.

- Kein Student konnte die Frage beantworten.
- Kein Schüler konnte die Frage beantworten.

Geen enkele student kon de vraag beantwoorden.

- Ich möchte gerne eine Frage stellen.
- Ich würde gerne eine Frage stellen.

- Ik wil graag een vraag stellen.
- Ik zou iets willen vragen.

- Dies ist eine Frage des Geschmacks.
- Das ist eine Frage des Geschmacks.

Dat is een kwestie van smaak.

- Ich kann diese Frage nicht beantworten.
- Die Frage kann ich nicht beantworten.

- Ik kan niet antwoorden op die vraag.
- Op die vraag kan ik niet antwoorden.