Examples of using "Hat" in a sentence and their dutch translations:
Wie heeft het?
Het werkte.
- Hij gaf het op.
- Hij nam ontslag.
- Hij trad af.
Tom heeft gelijk.
Hij heeft hoofdpijn.
- Hij heeft niets.
- Ze heeft niets.
God heeft gegeven, God heeft genomen.
Tom heeft keelpijn.
- Heeft Tom gereageerd?
- Heeft Tom geantwoord?
Maria heeft dorst.
Tom heeft bekend.
- Wie heeft er gebeld?
- Wie belde er?
Tenzing deed vaak…
Tom is al begonnen.
- Zij heeft droog haar.
- Hij heeft droog haar.
Wie niets bezit, heeft niets te verliezen.
- Tom heeft een keelontsteking.
- Tom heeft een keelamandelontsteking.
- Tom heeft tonsillitis.
Hij versnelde.
Hij is aangekomen.
Maria klapte.
Ze heeft een beugel.
Tom heeft de hik.
Hij heeft een beugel.
Tom heeft gewonnen maar Hans daarentegen heeft verloren.
Ze is al begonnen.
- Wat maakte je bang?
- Wat heeft je bang gemaakt?
- Wat maakte u bang?
- Wat maakte jullie bang?
- Wat heeft u bang gemaakt?
- Wat heeft jullie bang gemaakt?
Hij heeft er ook één.
- Wie heeft je gestuurd?
- Wie heeft u gestuurd?
- Wie heeft jullie gestuurd?
Heeft Tom het gevonden?
Hij heeft drie zonen.
- Wie heeft je geslagen?
- Wie heeft u geslagen?
- Wie heeft jullie geslagen?
Wie heeft jullie gevonden?
- Heeft jouw land kernwapens?
- Heeft jullie land kernwapens?
- Heeft uw land kernwapens?
Het heeft niet gewerkt.
Het paste precies.
- Hij heeft veel geld.
- Hij beschikt over veel geld.
Niemand waarschuwde me.
Ana heeft geen zusters.
Het regenseizoen is begonnen.
Ze heeft blauwe ogen.
- Hij heeft twaalf zoons.
- Hij heeft twaalf kinderen.
Ze hebben tegen je gelogen.
Ze heeft tweeduizend boeken.
Wie heeft het gebouwd?
Ze heeft kort haar.
- Hij heeft altijd angst.
- Zij heeft altijd angst.
- Hij is altijd bang.
Tom heeft een auto.
Heeft hij u aangeraakt?
Wie heeft jou ingehuurd?
Hij heeft er niks tegen.
- Ze heeft een schrijfknobbel.
- Zij heeft een gave om te schrijven.
- Zij heeft een schrijfknobbel.
Hij heeft geen computer.
Marc heeft mijn boek.
- Wie heeft Tom gedood?
- Wie heeft Tom vermoord?
Hij heeft kort haar.
Niemand zag me.
Zij heeft lang haar.
Hij heeft alles gezien.
Tom heeft tegen ons gelogen.
Maria heeft lang haar.
Eigenlijk heeft ze gelogen.
Zij heeft droog haar.
Hij heeft een dienstmeid.
Heeft ze nog koorts?
Hij loog tegen ons.
Heeft hij grijs haar?
Tom heeft een kaart.
Ze heeft mij belogen.
- Wie heeft er gebeld?
- Wie belde er?
Wat heeft Tom gedaan?
Tom heeft mijn paraplu.
Hij heeft drie zonen.
Niemand geloofde Tom.
Tom zei dat.
Tom heeft absoluut gelijk.
- Ze heeft grote borsten.
- Zij heeft grote borsten.
Er is iets veranderd.
Maria heeft lang haar.
- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?