Translation of "Deine" in Dutch

- Trink deine Milch.
- Trink deine Milch!

Drink je melk op.

- Genieße deine Ferien!
- Genieß deine Ferien.

Geniet van je vakantie.

- Binde deine Schuhbänder.
- Binde deine Schnürsenkel.

Strik je schoenveters.

- Wasch deine Füße.
- Wasche deine Füße.

- Was uw voeten.
- Was je voeten.

- Korrigiere deine Sätze!
- Verbessere deine Sätze.

- Verbeter uw zinnen.
- Verbeter jullie zinnen.
- Verbeter jouw zinnen.
- Corrigeer jouw zinnen.
- Corrigeer uw zinnen.
- Corrigeer jullie zinnen.

Deine Entscheidung!

Jij bepaalt.

Deine Entscheidung.

Zeg jij het maar.

- Binde deine Schnürsenkel.
- Binde deine Schuhe zu.

Strik je schoenveters.

- Wo sind deine Sachen?
- Wo ist deine Kleidung?
- Wo sind deine Kleider?

- Waar zijn je kleren?
- Waar zijn uw kleren?

- Ist deine Mutter daheim?
- Ist deine Mama daheim?
- Ist deine Mama zu Hause?

- Is je moeder thuis?
- Is je mama thuis?
- Is jouw moeder thuis?

- Deine Schuhe sind hier.
- Hier sind deine Schuhe.

- Je schoenen zijn hier.
- Uw schoenen zijn hier.
- Jullie schoenen zijn hier.

- Verliere nicht deine Handtasche.
- Verlier deine Handtasche nicht.

Verlies je handtas niet.

- Arbeitet hier deine Mutter?
- Arbeitet deine Mutter hier?

Is dit waar je moeder werkt?

- Deine Hose ist dreckig.
- Deine Hose ist schmutzig.

- Je broek is vuil.
- Je pantalon is vuil.

- Deine Eltern lieben dich.
- Deine Eltern mögen dich.

- Je ouders zijn dol op jou.
- Je ouders houden van jou.

- Deine Antwort ist richtig.
- Deine Antwort ist korrekt.

Jouw antwoord is juist.

- Trockne deine Tränen.
- Wisch dir deine Tränen ab.

Droog je tranen.

- Vergiss deine Fahrkarte nicht.
- Vergiss deine Eintrittskarte nicht.

- Vergeet je ticket niet.
- Vergeet uw ticket niet.

- Deine Zeit ist um.
- Deine Zeit ist vorbei.

Je tijd is om.

- Ist deine Mutter zu Hause?
- Ist deine Mutter daheim?
- Ist deine Mama zu Hause?

Is jouw moeder thuis?

Okay, deine Entscheidung.

Zeg jij het maar.

Triff deine Wahl.

- Maak uw keuze.
- Maak je keuze.
- Maak jullie keuze.

Ruf deine Schwestern.

- Bel je zusters.
- Roep je zusters.

Trink deine Milch.

Drink je melk op.

Pack deine Sachen!

- Pak je spullen.
- Haal je spullen bij elkaar.

Zeige deine Karten.

Laat je kaarten zien.

Erfülle deine Pflicht!

Doe je plicht!

Wasch deine Füße.

Was je voeten.

Grüße deine Eltern.

Doe je ouders de groeten.

Genieße deine Ferien!

- Geniet van je vakantie.
- Fijne vakantie.
- Prettige vakantie!

Zügele deine Zunge!

- Rustig maar.
- Bijt op je tong.
- Bijt op uw tong.

Hüte deine Zunge!

Let op je tong!

Mach deine Hausaufgaben.

Maak je huiswerk.

Deine Nase läuft!

Uw neus loopt.

Deine Gäste warten.

- Je gasten wachten.
- Uw gasten wachten.
- Jullie gasten wachten.

Putze deine Zähne.

Poets je tanden.

Fick deine Mutter.

Neuk je moeder.

Und deine Schwester?

En je zus?

Trink deine Milch!

Drink je melk.

Hol deine Sachen.

Haal je spullen.

Auf deine Gesundheit!

Op je gezondheid!

Auf deine Zukunft!

Op je toekomst!

Senke deine Stimme!

Niet zo hard praten.

Genieß deine Ferien.

Geniet van je vakantie.

Kenne deine Wurzeln.

Ken je wortels.

Öffne deine Augen!

Open je ogen!

Leere deine Taschen!

- Maak je zakken leeg.
- Maak uw zakken leeg.
- Maak jullie zakken leeg.

Halte deine Versprechen!

Houd je aan je beloftes.

Wasche deine Füße.

Was je voeten.

Trockne deine Tränen.

Droog je tranen.

Deine Nase läuft.

Je neus loopt.

Stell deine Frage.

Stel je vraag.

- Denke an deine Zukunft!
- Denke über deine Zukunft nach!

- Denk aan je toekomst.
- Denk aan jullie toekomst.
- Denk aan uw toekomst.

- Ist deine Mutter zu Hause?
- Ist deine Mutter daheim?

- Is je moeder thuis?
- Is je mama thuis?
- Is jouw moeder thuis?

- Ich brauche deine Hilfe.
- Ich habe deine Hilfe nötig.

Ik heb je hulp nodig.

- Wasch deine Füße.
- Wasche deine Füße.
- Wasch dir die Füße.

- Was uw voeten.
- Was je voeten.

- Deine ganzen Katzen sind grau.
- Alle deine Katzen sind grau.

Al jouw katten zijn grijs.

- Ich habe deine Fehler verbessert.
- Ich habe deine Fehler korrigiert.

Ik heb je fouten verbeterd.

- Sind deine Eltern jetzt zuhause?
- Sind deine Eltern gerade da?

Zijn je ouders nu thuis?

- Trockne deine Tränen.
- Trockne deine Tränen!
- Trocknen Sie Ihre Tränen!

Droog je tranen.

- Darf ich deine Hand halten?
- Kann ich deine Hand halten?

Mag ik jouw hand vasthouden?

- Deine Antwort macht keinen Sinn.
- Deine Antwort ergibt keinen Sinn.

- Jouw antwoord is onzin.
- Jouw antwoord slaat nergens op.

- Ich benötige wirklich deine Hilfe.
- Ich brauche dringend deine Hilfe.

Ik heb echt jouw hulp nodig.

- Deine Pflicht ist das Studieren.
- Deine Pflicht ist zu studieren.

Het is je plicht om te studeren.

- He, Tom, vergiss deine Bekümmernisse!
- He, Tom, vergiss deine Sorgen!

Hé Tom, vergeet je zorgen!

Schwierige Entscheidung, deine Entscheidung!

Lastige afweging. Het is jouw beslissing.

Es ist deine Entscheidung.

Het is aan jou.

Ist deine Menstruation normal?

- Zijn je regels normaal?
- Zijn je maandstonden normaal?