Examples of using "Gekauft" in a sentence and their dutch translations:
Ik heb het gekocht.
Wanneer heb je hem gekocht?
- Wat heb je gekocht?
- Wat heeft u gekocht?
- Wat hebben jullie gekocht?
Waar heb je dat gekocht?
Waarom heb je bloemen gekocht?
Waarom heb je bloemen gekocht?
Ik heb een horloge gekocht.
- Wat heb je gekocht?
- Wat heeft u gekocht?
- Wat hebben jullie gekocht?
Het huis is gekocht.
Heb je sap gekocht?
Je hebt brood gekocht.
Ik heb een muskaatpompoen gekocht.
Tom kocht wat brood.
Wat hebben jullie gekocht?
Ze heeft kip gekocht.
Ik heb bananen gekocht.
Jij hebt kaarsen gekocht.
Waar heb je de bloemen gekocht?
Ik heb vers brood gekocht.
Ik kocht een woordenboek.
- Waarom heb je een schildpad gekocht?
- Waarom heeft u een schildpad gekocht?
- Waarom hebben jullie een schildpad gekocht?
- Hoeveel suiker heb je gekocht?
- Hoeveel suiker hebben jullie gekocht?
- Hoeveel suiker hebt u gekocht?
- Gisteren heb ik een boek gekocht.
- Gisteren kocht ik een boek.
Waar heb je dat boek gekocht?
Hoeveel bloemen heb je gekocht?
- Waar hebt ge die schoenen gekocht?
- Waar heeft u deze schoenen gekocht?
Waar heb je je rugzak gekocht?
We hebben nog geen kerstboom gekocht.
- Ik heb een nieuwe vaatwasser gekocht.
- Ik heb een nieuwe afwasmachine gekocht.
- Ik heb een nieuwe vaatwasmachine gekocht.
Opa heeft het voor mij gekocht!
Ik kocht veel boeken.
Ik heb een auto gekocht.
Heb je een retourkaartje gekocht?
Tom heeft nieuwe schoenveters gekocht.
Hij heeft een vingerhoedskruid gekocht.
Ik heb vers brood gekocht.
Hij heeft een digitale gekocht.
Ik heb één zak gekocht.
Waar heb je bloemen gekocht?
Tom heeft geen brood gekocht.
U heeft een ara gekocht.
Welk boek heeft u gekocht?
- Laat eens zien wat je gekocht hebt.
- Laat eens zien wat je hebt gekocht?
Ik kocht negen bloemen.
Ze heeft gisteren groenten gekocht.
- Ik kocht een schaar.
- Ik heb een schaar gekocht.
Ik heb vandaag wat kerstcadeautjes gekocht.
Ik heb het al gekocht.
Hij kocht een krant.
Ik heb een cactus gekocht.
Tom kocht een hoed.
Ik heb het gisteren gekocht.
- Je kocht een papegaai.
- Jullie kochten een papegaai.
Ik heb een horloge gekocht.
Ik kocht 24 potloden.
Ik heb een horloge gekocht.
Ik heb veel doeken gekocht.
Waarom heb je bloemen gekocht?
- Ik heb een elektrische fiets gekocht.
- Ik kocht een elektrische fiets.