Translation of "Spanier" in Dutch

0.005 sec.

Examples of using "Spanier" in a sentence and their dutch translations:

Er ist Spanier.

Hij is Spaans.

Ich bin Spanier.

Ik ben Spaans.

Spanier haben zwei Nachnamen.

Spanjaarden hebben twee achternamen.

Magda heiratet einen Spanier.

Magda trouwt met een Spanjaard.

Meine Eltern sind Spanier.

Mijn ouders zijn Spaans.

Ist euer Vater Spanier?

- Is je vader een Spanjaard?
- Is jullie vader een Spanjaard?
- Is uw vader een Spanjaard?

Ihr seid keine Spanier.

Jullie zijn niet Spaans.

über die Spanier wieder her.

op de Spanjaarden.

Magda wird einen Spanier heiraten.

Magda trouwt met een Spanjaard.

Er ist ein authentischer Spanier.

Hij is een echte Spanjaard.

Vielleicht ist er Italiener oder Spanier.

Misschien is hij Italiaans of Spaans.

Und führte die französischen Streitkräfte zu einem vernichtenden Sieg über die Spanier in Ocaña.

en leidde hij de Franse troepen naar een verpletterende overwinning op de Spanjaarden bij Ocaña.

Für Taktik und mutiges, entschlossenes Handeln dazu beitrug, eine Reihe von Siegen über die Spanier zu erringen.

voor tactiek en gedurfde, beslissende actie hielp bij het behalen van een reeks overwinningen op de Spanjaarden.