Examples of using "Vater" in a sentence and their dutch translations:
Haar vader is overleden.
- Ik ken je vader.
- Ik ken jullie vader.
- Ik ken uw vader.
- Je vader is groot.
- Jullie vader is groot.
- Uw vader is groot.
- Wat doet je vader?
- Wat doet jullie vader?
Ken je Toms vader?
- Jullie vader is groot.
- Uw vader is groot.
- Haar vader is groot.
- Zijn vader is Japans.
- Zijn vader is Japanner.
- Haar vader is Japanner.
- Hun vader is een Japanner.
- Waar is je vader?
- Waar is jullie vader?
- Is je vader dokter?
- Is jullie vader een dokter?
Dit is mijn vader.
Luister naar je vader.
Is haar vader leraar?
Zijn vader is politieagent.
Ken je haar vader?
- Wat doet je vader?
- Wat doet jullie vader?
Mijn vader rookt.
Vader geeft bloemen water.
Vader Tom is aan het bidden.
Toms vader zit in de gevangenis.
Jack gelijkt op zijn vader.
Mijn vader is razend op mij.
Ik stel mijn vader vragen.
Hij wordt binnenkort vader.
- Mijn vader is arts.
- Mijn vader is dokter.
Mijn vader staat vroeg op.
Dit is mijn vader.
Mijn vader zei niets.
Welke auto is van je vader?
Hoe gaat het met je vader?
- Ik heb uw vader gezien.
- Ik heb je vader gezien.
- Ik heb jullie vader gezien.
Heb je mijn vader gezien?
Mijn vader is niet thuis.
Het is de schuld van mijn vader.
Hoe oud is je vader?
Mijn vader heeft het nu druk.
Hoe oud is je vader?
Mijn vader gaat me vermoorden.
- Mijn vader is verlekkerd op pizza.
- Mijn vader is dol op pizza.
- Mijn vader houdt erg van pizza.
Hoe gaat het met je vader?
- Ik heb uw vader gezien.
- Ik heb jullie vader gezien.
Mijn vader is altijd bezig.
Wie is de vader van Sami?
Mijn vader wordt ouder
Mijn vader rookt zelden.
Haar vader is Japanner.
Is haar vader leraar?
- Haar vader is politieman.
- Zijn vader is politieagent.
Hij is mijn vader.
Is zijn vader dokter?
Waar is jullie vader?
Mijn vader is leraar.
Waar is mijn vader?
Mijn vader is een boer.
Mijn vader is rijk.
De vader is kleermaker.
Mijn vader tuiniert zondags.
Haar vader is politieman.
Mijn vader is gezond.
Mijn vader verwent me.
Ben ik de vader?
Wat doet je vader?
Haar vader is overleden.
- Mijn vader is arts.
- Mijn vader is dokter.
Hier werkt mijn vader.
Mijn vader is zwijgzaam.
- Waar is je vader?
- Waar is jullie vader?
Ik ken de vader van Maria.
Dat is onze vader.
Hij wordt binnenkort vader.
Tom is de vader.
- Wat ben je aan het doen, papa?
- Vader, wat doe je?
Ik ken je vader.
Dit is mijn vader.
Mijn vader is groot.