Translation of "Vis" in Dutch

- Vis-tu seul ?
- Vis-tu seule ?

Woon je alleen?

- Vivez.
- Vis.

Leef.

Vis maintenant!

Leef nu!

- Je vis à proximité.
- Je vis près d'ici.

Ik woon hier in de buurt.

Vis et apprends.

Leef en leer.

Je vis encore.

- Ik ben nog in leven.
- Ik leef nog.

Je le vis.

Ik beleef het.

Je vis confortablement.

Ik leef in comfort.

Je vis seul.

Ik woon alleen.

- Je vis à proximité.
- Je vis dans le coin.

Ik woon hier in de buurt.

- Je vis ici, désormais.
- Je vis ici, à l'heure actuelle.

- Nu woon ik hier.
- Ik woon nu hier.

- Je vis dans une ville.
- Je vis dans une commune.

Ik woon in een stad.

Je vis dans l'Himalaya.

Ik woon in de Himalaya.

Je vis mon rêve.

Ik leef mijn droom.

Je vis en ville.

Ik woon in de stad.

Je vis à Tahiti.

Ik woon op Tahiti.

Je vis la colline.

Ik zag de heuvel.

Je vis à Moscou.

Ik woon in Moskou.

Je vis en Turquie.

Ik woon in Turkije.

Je vis à Canton.

Ik woon in Kanton.

Je vis à Kobe.

Ik woon in Kobe.

Je vis à Hyogo.

Ik woon in Hyogo.

Je vis à Milan.

Ik woon in Milaan.

Je vis au Japon.

Ik woon in Japan.

Je vis à l'hôtel.

Ik woon in een hotel.

Je vis à Yokohama.

Ik woon in Yokohama.

Je vis à Tokyo.

Ik woon in Tokio.

Je vis en Australie.

Ik woon in Australië.

Je vis en Hongrie.

Ik woon in Hongarije.

Je vis en Europe.

Ik woon in Europa.

Je vis au Qatar.

Ik woon in Qatar.

Où vis-tu désormais ?

Waar woon je nu?

Il manque une vis.

Er ontbreekt een schroef.

Je vis au restaurant.

Ik woon in het restaurant.

Je vis le monticule.

Ik zag de heuvel.

L’État va reformer sa politique vis-à-vis de la drogue.

De staat gaat zijn drugsbeleid hervormen.

Si tu vis dans la peur, tu ne vis qu’à moitié.

Als je leeft in angst, leef je maar voor de helft.

- Je vis en zone rurale.
- Je vis dans une zone rurale.

Ik woon in een landelijk gebied.

- Vivez-vous seul ?
- Vivez-vous seule ?
- Vis-tu seul ?
- Vis-tu seule ?

Woon je alleen?

- Je vis la colline.
- Je voyais la colline.
- Je vis la butte.
- Je vis le monticule.
- Je voyais la crête.

Ik zag de heuvel.

Je vis avec mes parents.

- Ik woon bij mijn ouders.
- Ik woon samen met mijn ouders.

Où vis-tu en Turquie ?

- Waar woon je in Turkije?
- Waar woont u in Turkije?
- Waar wonen jullie in Turkije?

Je vis dans ce quartier.

Ik woon in deze wijk.

Je vis et travaille ici.

Ik woon en werk hier.

Je vis avec un hérisson.

Ik woon met een egel.

Je vis actuellement à Boston.

Ik woon momenteel in Boston.

- Je vis seul.
- J'habite seul.

Ik woon alleen.

Je vis dans une ville.

Ik woon in een stad.

Je vis avec ma colocataire.

Ik woon met mijn kamergenoot.

Espère, tant que tu vis !

Zolang er leven is, is er hoop.

Tu vis chez tes parents ?

Woont ge bij uw ouders?

Je vis une maison au loin.

Ik zag een huis in de verte.

Je vis au jour le jour.

Ik leef van dag tot dag.

Je vis une mouche au plafond.

Ik zag een vlieg op het plafond.

Je vins, je vis, je vainquis.

Ik kwam, ik zag, ik overwon.

Vis vite, aime fort, meurs jeune !

Leef snel, bemin heftig, sterf jong!

Je vis à Tôkyô depuis 1985.

Ik woon in Tokio sinds 1985.

- Je vis quelqu'un.
- J'ai vu quelqu'un.

- Ik zag iemand.
- Ik heb iemand gezien.

- Tu vis ici ?
- Habites-tu ici ?

Woon je hier?

Je vis dans une sous-location.

Ik woon als onderhuurder.

Je vis la porte à côté.

- Ik woon hiernaast.
- Ik woon ernaast.

Je vis à Boston depuis 1995.

Ik woon sinds 1995 in Boston.

Je vis et travaille au Mexique.

Ik woon en werk in Mexico.