Translation of "On " in Dutch

0.022 sec.

Examples of using "On " in a sentence and their dutch translations:

On teste, on appuie, on y va.

Testen, afwegen, neerzetten.

On continue ! On continue !

In beweging blijven.

- On commence ?
- On y va ?
- On s'y met ?

- Beginnen we eraan?
- Zullen we beginnen?

- On commence ?
- On s'y met ?

Zullen we beginnen?

On vit et on apprend.

Men heeft nooit gedaan met leren.

- On t'a oubliée.
- On vous a oubliés.
- On vous a oubliées.
- On t'a oublié.
- On vous a oubliée.
- On vous a oublié.

- Men is je vergeten.
- Men is u vergeten.

Alors, comment on s'y prend-on ?

Hoe gaan we dat doen?

On a fini. On se rhabille.

We zijn klaar. De laagjes weer aan.

On s'accroche. On vérifie le tout.

Vastgespen. Oké, check.

On se débat ou on flotte ?

Vechten of drijven?

- On y va ?
- On y va ?

Zijn we weg?

- On m'a oublié.
- On m'a oubliée.

Ik werd vergeten.

Si on mange trop on grossit.

Als je te veel eet, word je dik.

- On s'occupe d'eux.
- On s'occupe d'elles.

- Zij zijn geholpen.
- Zij wordt geholpen.

- On t'a trompé.
- On t'a trompée.

- Je bent bedrogen.
- Ze hebben je voor de gek gehouden.

On se prépare, on met un casque et on y va.

Laten we dit klaarmaken. Helm op en gaan.

- Comme on fait son lit, on se couche.
- Comme on fait son lit on se couche.

- Wat je zaait zul je oogsten.
- Men oogst, wat men gezaaid heeft.

On continue.

Laten we in beweging blijven.

On continue !

Laten we gaan.

On s'enfuit ?

Dus we gaan rennen?

On descend ?

Naar beneden?

On danse ?

Zullen we dansen?

On essaye.

We proberen.

On commence ?

Beginnen we eraan?

On espère !

Hopelijk!

On regardera.

We kijken wel.

On arrête.

Doen we niet meer.

On parie ?

Zullen we wedden?

On disparaît.

Iedereen verdwijnt.

On applaudit !

Klap!

On consomme.

Men verbruikt.

On arrive.

- We komen.
- We komen eraan!

On frappe.

Er wordt geklopt.

Bon, on se prépare. On va sauter.

Laten we ons voorbereiden. Maak je klaar om te springen.

- On vous a menti.
- On t'a menti.

Ze hebben tegen je gelogen.

- On est mercredi.
- Aujourd'hui on est mercredi.

- Vandaag is het woensdag.
- Het is vandaag woensdag.
- Het is woensdag.

- Comment l'épelle-t-on ?
- Comment l'écrit-on ?

- Hoe spel je dat?
- Hoe schrijft men dat?
- Hoe wordt dat gespeld?
- Hoe wordt het gespeld?

- On t'a oubliée.
- On vous a oubliés.

- Men is je vergeten.
- Men is u vergeten.

Quand on cherche la civilisation, si on trouve une rivière, on la suit.

Als je beschaving zoekt, volg dan de rivier.

Que voit-on quand on ouvre sa fenêtre ?

Wat zie je als je uit het raam kijkt

Bon, on se prépare et on se lance.

We bereiden dit snel voor, en dan kunnen we gaan.

On prend le corps, on vire la tête.

Neem het lichaam, gooi de kop weg.

On dirait une mine. On va aller voir.

Dit ziet eruit als een mijn. Laten we die ook bekijken.

On l'attache au rocher, on met le casque,

Om dit blok. Helm op.

Et on se lance. Bon, on est prêts.

En dan kunnen we. We zijn er klaar voor.

On saute ou bien on descend en rappel ?

Moeten we springen? Of gaan we abseilen?

On met le casque, on jette la corde,

Helm op. Touw naar beneden.

On observe et on patiente avec des scanners.

en we wachten en houden het in de gaten met scans.

On attache la corde et on y va.

We maken het touw vast. Maak je klaar.

- Vouloir, c'est pouvoir.
- Quand on veut, on peut.

Waar een wil is, is een weg.

- On se calme !
- On n'est pas aux pièces !

Voorzichtigheid is de moeder van de porseleinwinkel.

- On se voit demain.
- On se verra demain.

We zien elkaar morgen.

- On vient de m'aider.
- On s'occupe de moi.

- Ik ben geholpen.
- Ik word geholpen.

- On mange quelque chose ?
- On mange un morceau ?

Eten?

- On partagera.
- Nous allons partager.
- On va partager.

We zullen delen.

Alors, on fait quoi ? On s'abrite sous le rocher ou on fait un igloo ?

Dus wat doen we? Gaan we voor de stenen beschutting... ...of maken we 'n iglo?

On déteste l'incertitude.

Wij haten onzekerheid.

On a réussi.

We zijn aan de andere kant.

Bon, on continue.

We gaan verder.

On y va.

Laten we gaan.

On va vite !

We gaan snel.

Et on tire.

...en dan aantrekken.

Allez, on essaie !

Kom op, probeer dit.

Bon, on continue !

Oké, blijven bewegen.

Bon, on recule !

Achteruit.

On fait quoi ?

Wat wordt het?

Allez, on avale.

Kom op, dooreten.

Soit on va...

Of we gaan...

On s'en fiche.

We geven er niet om.