Examples of using "Vit" in a sentence and their dutch translations:
Ze woont alleen.
- Waar woont hij?
- Waar is haar huis?
- Waar is zijn huis?
- Waar woont ze?
- Waar wonen ze?
- Waar is hun huis?
Waar woont Tom?
Hij woont alleen.
Tom woont alleen.
Zeg me waar ze woont.
Ik weet waar Tom woont.
Hij woont in deze wijk.
Ivo zag de druif.
Leanne woont in Leicester.
Hij woont in Nagasaki.
Waar woont Marika nu?
Hier leeft een beer.
Silvia woont in de Elzas.
Tom woont hiernaast.
- Ze woont bij hem.
- Ze woont met hem samen.
Hij woont in Osaka.
Carol woont in Chicago.
Zodra hij mij zag, liep hij weg.
Wanneer je in het buitenland woont, heb je het soms moeilijk.
- Zij woont in een enorm huis.
- Ze woont in een gigantisch huis.
Niemand woont daar.
- Mijn vader leeft op de buiten.
- Mijn vader woont op het platteland.
In dit gebouw woont niemand.
Je leeft maar één keer.
Mijn broer woont in Tokio.
Ze woont in dat dorp.
Hij zag haar en bloosde.
- Ze woont op het platteland.
- Ze woont in het land.
Hij woont bij zijn ouders.
- Hij woont in een appartement.
- Hij woont in een woning.
Hij woont in deze straat.
Ik weet waar ze woont.
- Tom woont in een sloppenwijk.
- Tom woont in een krottenwijk.
Haar zus woont in Schotland.
Zeg me waar ze woont.
- Hij woont in een dorp.
- Ze woont in een dorp.
- Ze woont in het dorp.
Hij woont hier niet meer.
De oude man leeft alleen.
John woont in New York.
Men heeft nooit gedaan met leren.
Wie woont in dat huis?
Hij zag in dat hij het mis had.
- Ze is een professionele schrijfster.
- Ze is beroepschrijfster.
Woont hij hier?
Ik heb een vriend die in Kioto woont.
Ik heb een vriend die in Duitsland woont.
Hij woont in een enorm huis.
In dit gebouw woont niemand.
Zij leeft van een klein pensioen.
Ik vraag me af waar zij woont.
Mijn broer woont in San Diego.
- Mijn vader leeft op de buiten.
- Mijn vader woont op het platteland.
- Zij woont in een enorm huis.
- Ze woont in een gigantisch huis.