Examples of using "Apprend" in a sentence and their dutch translations:
- Maria is aan het leren.
- Maria leert.
Tom leert.
Hij leert snel.
We leren Arabisch.
Tom leert snel.
- Zij leert snel.
- Ze leert snel.
We leren Hongaars.
Hij leert zwemmen.
Tom leert te programmeren.
Hij leert Chinees.
Ze leert zwemmen.
Hij leert muziektheorie.
- Zij leert muziektheorie.
- Ze leert muziektheorie.
Hij leert dag en nacht.
Mijn vriend leert Koreaans.
Juffrouw Tomas leert ons geschiedenis.
Men heeft nooit gedaan met leren.
Al lezende leert Lucia veel.
Door Tatoeba te gebruiken leert men talen.
- Hij studeert Chinees.
- Hij leert Chinees.
Leert Tom Frans op school?
We leren Arabisch.
Je leert iedere dag iets nieuws.
Ze leert ons Frans.
Tom leert ons Frans.
Volgende maand is het vijf jaar dat hij viool leert spelen.
Offline wordt ons geleerd andere kinderen niet te pesten ...
Dus wat vertelt dit ons over politiek geweld?
Het enige dat we van de geschiedenis leren, is dat we niets van de geschiedenis leren.
Hij leerde zo snel Chinees, iedereen zegt dat hij zeer slim is, dat hij echt een taalknobbel heeft.
- Je moet een oude hond geen kunstjes leren.
- Je moet een oude aap geen smoelen leren trekken.
Het is nooit te laat om te leren.
- Het is nooit te laat om te leren.
- Niemand is te oud om te leren.
- Je bent nooit te oud om te leren.
- Men is nooit te oud om te leren.