Examples of using "Fait " in a sentence and their dutch translations:
- Je hebt het gedaan!
- Het is je gelukt!
- Hoeveel is het?
- Wat doet het?
- Je hebt het gedaan!
- Jij hebt ’t gedaan!
Wat is hij dom!
Waarom heb ik het gedaan?
- Wat heb je dus gedaan?
- Wat heb je vervolgens gedaan?
- Hoe heb je het gehaald?
- Hoe heeft u het gehaald?
- Hoe hebben jullie het gehaald?
- Hoe heb je het gemaakt?
- Hoe hebben jullie het gemaakt?
- Hoe heeft u het gemaakt?
Hoe verklaart u dit feit?
- Wie heeft het gedaan?
- Wie deed het?
- Wat doet hij?
- Wat is hij aan het doen?
- Wat is ze aan het doen?
Wat is hij aan het doen?
- Waarom deed ik dat?
- Waarom heb ik dat gedaan?
Trouwens, hoe oud ben je?
Waarom heb je spijt van iets dat je niet gedaan hebt?
- Hoeveel kost dat?
- Hoeveel kost dit ding?
Hoeveel kost het?
Wat heb je gedaan?
- Wat heb je gedaan?
- Wat hebben jullie gemaakt?
- Wat heb je gedaan?
- Wat hebben jullie gemaakt?
- Wat waren jullie aan het doen?
- Wat hebben jullie gedaan?
- Hoe heb je het gemaakt?
- Hoe hebben jullie het gemaakt?
- Hoe heeft u het gemaakt?