Examples of using "L'a" in a sentence and their dutch translations:
Wie heeft het gebouwd?
Wie heeft het schoongemaakt?
Betty heeft hem gedood.
Betty heeft hem gedood.
- Ze heeft hem gedumpt.
- Ze dumpte hem.
Wie heeft het?
- Ze heeft hem om de tuin geleid.
- Ze heeft hem gefopt.
Zijn werkgever heeft hem gisteren ontslagen.
Betty vermoordde haar.
Hij bezwendelde haar.
De afgrond heeft hem verzwolgen.
Ze heeft hem aangeworven.
Ze heeft hem verleid.
Tony heeft het gebroken.
- We hebben verloren.
- We zijn het kwijt.
Wie heeft het getekend?
Wie heeft dit gebroken?
Zij heeft hem verstikt.
- Ze viel hem aan.
- Ze heeft hem aangevallen.
- Ze versloeg hem.
- Ze heeft hem verslagen.
Zij hielp hem.
- Hij sloeg haar.
- Hij heeft haar geslagen.
Wie heeft het schoongemaakt?
Hij omhelsde haar.
- Dat heeft hij gedaan.
- Hij heeft het gedaan.
Zij heeft het gedaan.
Men heeft hem ontslagen.
Heeft hij dat wel gezegd?
Heeft Tom het gevonden?
- Hij vroeg haar ten huwelijk.
- Zij vroeg hem ten huwelijk.
Het is Tom gelukt.
Toen ze het zei,
Zo, we hebben hem.
Ze is hem kwijt. Eindelijk.
Dat scheelde maar een haartje!
Welk team heeft de wedstrijd gewonnen?
Ze heeft hem zien glimlachen.
Tom deed het expres.
Zij heeft het me getoond.
Hij maakte haar gelukkig.
- Niemand merkte het.
- Niemand had het door.
- Hij heeft hem ook gezien.
- Hij heeft het ook gezien.
- Hij heeft haar ook gezien.
Ze maakte hem rijk.
Ze heeft hem gefopt.
- Ze hoorde hem zingen.
- Ze heeft hem horen zingen.
Ze heeft hem verleid.
Ze bond hem vast.
Hij ontkende het.
Zij is met hem getrouwd voor zijn geld.
en toen zei ze het nog eens.
Zoals Leo Tolstoj schreef:
Zijn buurman zit ook achter haar aan.
Harvard niet.
Te veel werken heeft hem gedood.
Opa heeft het voor mij gekocht!
Hij heeft het zelf gedaan.
Zij heeft het helemaal alleen gedaan.
Hoe heeft zij dat gedaan?
Hoe heeft hij dat gedaan?
- Ze is met hem getrouwd.
- Ze trouwde hem.
Hij is het, die dit voorgesteld heeft.
- Dat is iedereen opgevallen.
- Iedereen heeft dat gemerkt.
Hij heeft het niet gedaan.
Ik weet dat hij het gedaan heeft.
Hij kleedde haar uit met zijn ogen.
Zij hielp hem.
- Hij knuffelde haar.
- Hij omhelsde haar.
Ja, hij heeft het al geschreven.
Het meisje zag het ook.
Wie heeft het aan Tom verteld?
Heeft hij dat echt gezegd?
Hij vroeg haar ten huwelijk.
- Zij noemde hem een leugenaar.
- Zij maakte hem uit voor leugenaar.
- Ze heeft hem gebeld.
- Ze belde hem.
- Ze heeft hem verstikt.
- Zij heeft hem verstikt.
- Ze heeft hem gewurgd.
- Zij heeft hem gewurgd.
- Ze verstikte hem.
- Zij verstikte hem.
- Ze wurgde hem.
- Zij wurgde hem.
- Ze omhelsde hem.
- Ze knuffelde hem.
Ze beledigde hem.
- Ze kuste hem.
- Ze heeft hem gekust.