Examples of using "19 " in a sentence and their dutch translations:
Ik ben 19 jaar.
- Mag ik je testen op COVID-19?
- Mag ik u testen op COVID-19?
Ik ben getrouwd toen ik 19 was.
- Hebt u al een COVID-19-vaccin gekregen?
- Heb je al een COVID-19-vaccin gekregen?
- Ik heb uw toestemming nodig om u te testen op COVID-19.
- Ik heb je toestemming nodig om je te testen op COVID-19.
- Als het COVID-19-vaccin beschikbaar was, zou u het dan willen krijgen?
- Als het COVID-19-vaccin beschikbaar was, zou je het dan willen krijgen?
- Als het COVID-19-vaccin beschikbaar was, zouden jullie het dan willen krijgen?
We sluiten om 7 uur in de namiddag.
- Bent u in de afgelopen 14 dagen in nauw contact geweest met iemand die positief getest is op COVID-19?
- Ben je in de afgelopen 14 dagen in nauw contact geweest met iemand die positief getest is op COVID-19?