Examples of using "Clothes" in a sentence and their dutch translations:
- Kleed je uit!
- Trek je kleren uit.
Draag warme kleren.
Tom heeft kleding nodig.
Kleed je om.
Hij koopt kleding.
Ik heb me omgekleed.
Tom kleedde zich om.
- Zijn kleren stinken altijd.
- Zijn kleren ruiken altijd slecht.
- Zijn kleding stinkt altijd.
- Uw kleding stinkt altijd.
- Kleed je uit.
- Trek je kleren uit.
Tom opende de droger en haalde zijn kleren eruit.
Tom kleedde zich aan.
Er zijn oude kleren in deze kist.
Kleren maken de man.
Tom streek zijn kleren.
Ze draagt mooie kleren.
Doe je kleren weg.
- Waar zijn je kleren?
- Waar zijn uw kleren?
Er liggen kleren achter mij.
- Kleed je uit!
- Kleed je uit.
Tom draagt eenvoudige kleren.
Tom kleedde zich om.
Ik was mijn kleren.
- Deze kleding staat je goed.
- Deze kleren staan u goed.
Toms kleren zijn vuil.
Ik strijk mijn kleding.
Ik vouw mijn kleding op.
Ik ga me omkleden.
- In deze kist bevinden zich oude kleren.
- Er zijn oude kleren in deze kist.
Dat is porno met kleren aan.
- Zijn kleren stinken altijd.
- Zijn kleren ruiken altijd slecht.
- Zijn kleding stinkt altijd.
Doe uw natte kleren uit.
Tom is zich aan het omkleden.
- Zijn mijn sokken al droog?
- Zijn mijn kleren al droog?
- Is mijn kleding al droog?
Kleren wassen is mijn taak.
Kleed je om.
- Tom is zijn kleren aan het opvouwen.
- Tom vouwt zijn kleren op.
Hij draagt altijd donkere kleren.
Ze draagt altijd modieuse kleding.
Mayuko ontwierp haar eigen kleding.
Maria naait babykleertjes.
- Ze deden hun kleren aan.
- Ze kleedden zich aan.
- Ze hebben zich aangekleed.
- Zijn mijn kleren al droog?
- Is mijn kleding al droog?
Ze draagt altijd opzichtige kleren.
- Ik heb mijn kleren gedroogzwierd.
- Ik heb mijn kleren uitgewrongen.
Ze droeg altijd hippe kleren.
Ik moet me omkleden.
Tom kocht een paar nieuwe kleren.
Ik was de kleren met de hand.
Tom draagt nooit roze kleding.
Mijn zus heeft mijn kleren gestolen.
Haar kleding stinkt altijd.
- Jouw kleding stinkt altijd.
- Uw kleding stinkt altijd.
Tom kleedde zich aan.
Ik ga me omkleden.
- Doe het kind dit kledingstuk aan.
- Doe het kind deze kleren aan.
Mijn kleren waren vuil van de olie.
Mary begon haar kleren uit te trekken.
Je ziet er goed uit in die kleren.
Waarom ben jij mijn kleren aan het vouwen?
Kleren maken de man, lompen maken luizen.
Ik sliep met mijn kleren aan.
Mijn moeder wast alle dagen kleren.
Haar kleren zijn uit de mode.
Ze was als man verkleed.