Translation of "Docent" in German

Zij is onze docent.

Sie ist unsere Lehrerin.

- De docent liep de trap op.
- De docent rende de trap op.

Der Lehrer lief die Treppe hinauf.

Ik had docent moeten worden.

- Ich hätte Lehrer werden sollen.
- Ich hätte Lehrerin werden sollen.

Onze docent Frans is Canadees.

- Unser Französischlehrer ist Kanadier.
- Unsere Französischlehrerin ist Kanadierin.

Wij aarzelden aan onze docent biologie vragen stellen.

Wir zögerten unserem Biolehrer Fragen zu stellen.

- Ze stond voor de klas.
- Ze was docent.

Sie war früher einmal Lehrerin.

- Tom is geen leraar meer.
- Tom is geen docent meer.

Tom ist kein Lehrer mehr.

- De docent laat de tekst voorlezen.
- De leraar laat de tekst voorlezen.

Der Lehrer lässt den Text laut vorlesen.

- Wat is de naam van je docent?
- Wat is de naam van je leerkracht?

Wie heißt dein Lehrer?

- Zij is onze docent.
- Zij is onze lerares.
- Zij is onze juf.
- Zij is onze leraar.

Sie ist unsere Lehrerin.