Translation of "Tennissen" in French

Laten we tennissen!

- Jouons au tennis !
- Faisons une partie de tennis !

Ik kan tennissen.

Je sais jouer au tennis.

Laten we tennissen.

Jouons au tennis.

- Wil je met ons tennissen?
- Wilt u met ons tennissen?
- Willen jullie met ons tennissen?

Veux-tu jouer au tennis avec nous ?

Tom kan niet tennissen.

Tom ne sait pas jouer au tennis.

Ik ga vanavond tennissen.

Je vais jouer au tennis ce soir.

Ik heb Tom zien tennissen.

J'ai vu Tom jouer au tennis.

Laat ons vanmiddag gaan tennissen.

Jouons au tennis cet après-midi.

Ze is dol op tennissen.

Elle adore jouer au tennis.

We tennissen altijd op zaterdagochtend.

Nous jouons toujours au tennis le samedi matin.

- Tom is aan het tennissen met Mary.
- Tom is met Mary aan het tennissen.

Tom joue au tennis avec Marie.

Enkele meisjes waren aan het tennissen.

Quelques filles étaient en train de jouer au tennis.

Het is te donker om te tennissen.

Il fait trop sombre pour jouer au tennis.

Tom is aan het tennissen met Mary.

- Tom et Marie jouent au tennis.
- Tom joue au tennis avec Marie.
- Tom et Marie sont en train de jouer au tennis.

- Waar speelt gij tennis?
- Waar tennissen jullie?

Où jouez-vous au tennis ?

Ik kan niet zo goed tennissen als Tom.

Je ne joue pas aussi bien que Tom au tennis.

Ik ging naar het park om te tennissen.

Je suis allé au parc pour jouer au tennis.

Hij kan beter tennissen dan iedere andere jongen in zijn klas.

Il est meilleur au tennis que n'importe quel autre garçon de sa classe.

- Tom zal morgen tennissen.
- Tom zal morgen tennis spelen.
- Tom speelt tennis morgen.

Tom jouera au tennis demain.

- Wanneer speel je tennis?
- Wanneer speelt u tennis?
- Wanneer spelen jullie tennis?
- Wanneer tennist u?
- Wanneer tennis je?
- Wanneer tennissen jullie?

Quand jouez-vous au tennis ?