Translation of "Gaan" in German

0.015 sec.

Examples of using "Gaan" in a sentence and their german translations:

Vandaag gaan we gaan dansen.

Heute gehen wir tanzen.

- Je mag gaan.
- Je kunt gaan.
- Je kan gaan.

Du kannst gehen.

- Je mag gaan.
- Jullie mogen gaan.
- U mag gaan.

- Du kannst gehen.
- Ihr könnt gehen.

- Dingen gaan stuk.
- Dingen gaan kapot.

Dinge gehen kaputt.

- Ze gaan komen.
- Zij gaan komen.

Sie werden kommen.

- Kunnen we gaan?
- Mogen we gaan?

Können wir gehen?

- Je mag gaan.
- U mag gaan.

- Sie dürfen gehen.
- Du kannst gehen.
- Sie können gehen.
- Du darfst gehen.
- Ihr könnt gehen.

- We gaan ervandoor.
- We gaan weg.

- Wir gehen.
- Wir verschwinden.

- Jullie mogen gaan.
- U mag gaan.

Sie dürfen gehen.

- Ik moet gaan.
- lk moet gaan.

Ich muss gehen.

- Laten we gaan!
- Laten we gaan.

- Lasst uns gehen!
- Los jetzt!

We gaan.

Los geht es!

Blijf gaan.

Mach weiter.

Ze gaan.

Sie gehen.

Gaan we?

Gehen wir?

Dus we gaan vechten? Daar gaan we.

Wir wollen also kämpfen? Okay, auf geht's.

- Wil je niet gaan?
- Wilt u niet gaan?
- Willen jullie niet gaan?

- Willst du gar nicht gehen?
- Willst du nicht gehen?

- Wil je weg?
- Wil je gaan?
- Willen jullie gaan?
- Wilt u gaan?

Willst du gehen?

- Ze is gaan shoppen.
- Ze is gaan winkelen.

- Sie ist einkaufen gegangen.
- Sie ging einkaufen.

- Waar gaan jullie naartoe?
- Waar gaan jullie heen?

- Wohin geht ihr?
- Wo geht ihr hin?

- Waar gaan we naartoe?
- Naar waar gaan we?

Wohin gehen wir?

- Ik wil daarheen gaan.
- Ik wil daarnaartoe gaan.

Ich möchte dorthin gehen.

- Moet ik onmiddellijk gaan?
- Moet ik nu gaan?

Muss ich sofort gehen?

- Ze gaan hem vermoorden!
- Ze gaan u vermoorden!

Man wird Sie töten!

We gaan verder.

Okay, gehen wir weiter.

Laten we gaan.

Gehen wir.

Daar gaan we.

Okay, los geht es.

We gaan snel.

Wir sind schnell!

Oké, we gaan.

Okay, los geht es.

Of we gaan...

Entweder wir machen uns auf den Weg

Kom, we gaan.

Na dann los.

De slag gaan.'

den Kampf einsteigen ."

Mag ik gaan?

Darf ich gehen?

Je moet gaan.

- Du musst gehen.
- Ihr müsst gehen.
- Sie müssen gehen.

Ik moest gaan.

Ich musste gehen.

Ik moet gaan.

Ich sollte gehen.

We moeten gaan.

Wir müssen gehen.

Wil je gaan?

Willst du gehen?

Ik wilde gaan.

Ich wollte dorthin gehen.

Laten we gaan!

Lasst uns gehen!

Laat Tom gaan.

- Lass Tom los!
- Lass Tom gehen!
- Lassen Sie Tom gehen!
- Lasst Tom gehen!
- Lassen Sie Tom los!
- Lasst Tom los!

Ik wil gaan.

Ich will gehen.

Je mag gaan.

- Du kannst gehen.
- Du darfst gehen.

Zij gaan akkoord.

- Sie sind einverstanden.
- Sie stimmen zu.

U mag gaan.

- Sie dürfen gehen.
- Du darfst gehen.
- Es steht dir frei zu gehen.

Zij gaan komen.

Sie werden kommen.

Gaan ze uit?

Gehen sie aus?

Ze mogen gaan.

Sie können gehen.

Ik zal gaan.

- Ich gehe.
- Ich werde gehen.

Blijf rechtdoor gaan.

- Geh weiter geradeaus.
- Gehen Sie weiter geradeaus.

Laat me gaan!

Lass mich gehen!

Tom zal gaan.

Tom wird gehen.

Ik kan gaan.

Ich kann gehen.