Examples of using "Paró" in a sentence and their dutch translations:
Alles stopte.
De regen is opgehouden.
En daar hield het niet op.
- Hij is gestopt met praten.
- Hij is opgehouden met praten.
- Hij stopte met praten.
De klok stopte.
- Ze is gestopt met kletsen.
- Ze stopte met kletsen.
Hij stopte de auto.
Linda stond op om te zingen.
Hij stopte plotseling met praten.
Hij stopte om te roken.
De boom is gestopt met groeien.
Hij stond aan het einde van de rij.
Wanneer heeft het gestopt met regenen?
Een uur geleden stopte het met sneeuwen.
Hij stond daar een tijdje.
Hij stond achter de stoel.
De bus stopte om passagiers in te laten stappen.
Wie stopte?
- Tom stopte.
- Tom is gestopt.
Ze stopte met het lied te zingen.
Hij hield op om met hen te praten.
Het paard stopte en weigerde verder te gaan.
Tom stond voor Maria.
De bus stopte en Tom stapte uit.
De regen is opgehouden.
De regen is opgehouden.
Waarom stopte ze?
- Ze stopte met praten.
- Ze is gestopt met praten.
De klok staat stil. Hij heeft een nieuwe batterij nodig.
De radioactieve wolk stopte bij de grens.
Tom stond op en ging naar de wc.
Tom stond op en liep naar de keuken.
Nu dat het gestopt is met regenen, kunnen we naar huis gaan.
Een walgelijk insect zette zich op mijn schouder.
Hij kwam uit zijn stoel om mij te verwelkomen.
Hij stopte plotseling met praten.
Nu dat het gestopt is met regenen, kunnen we naar huis gaan.
M'n horloge stond stil, dus ik wist niet hoe laat het was.
Onze trein stopte plotseling.
Tom is opgehouden met wenen.
De klok staat stil. Hij heeft een nieuwe batterij nodig.