Examples of using "учительница" in a sentence and their dutch translations:
Ze is lerares.
- Ben je lerares?
- Ben je leerkracht?
Ik ben lerares.
- Je bent een lerares.
- Je bent leerkracht.
Mijn moeder is een lerares.
Betty is danslerares.
De geschiedenis is de lerares van het leven.
Ik ben leraar.
"Nu is het genoeg!", zei de lerares.
- Ook mijn moeder is lerares.
- Mijn moeder is ook lerares.
Onze leerkracht komt naar het bord.
De leraar stond toe dat hij naar huis ging.
Waarom glimlacht de lerares nooit?
Tom wist dat Mary lerares was.
Mijn jongste zus is lerares, mijn oudste dokter.
Ik ben geen leraar.
Ik ben leraar.
Deze vrouw is lerares.
De vrouw praat alsof ze een lerares is.
De docent hield me in de gaten omdat ze dacht dat ik spiekte.
De lerares zei dat ze het antwoord op mijn vraag niet kende.
De lerares wees met haar vinger naar mij en vroeg me om met haar mee te komen.
- Je bent een leraar.
- Je bent een lerares.
- Je bent leerkracht.
Ik begrijp niet wat de leraar zegt.
- Zij is onze docent.
- Zij is onze lerares.
- Zij is onze juf.
- Zij is onze leraar.
- Ik ben leraar Frans.
- Ik ben lerares Frans.
Ik ben je lerares Frans.
- Ik weet dat je een leerkracht bent.
- Ik weet dat je leraar bent.
- Ik weet dat u leraar bent.