Examples of using "Havaí" in a sentence and their dutch translations:
- Zijt ge al eens op Hawaï geweest?
- Hebt ge Hawaï al eens bezocht?
Ik zou graag naar Hawaï gaan.
Er is geen bier op Hawaï.
- We verbleven in Hawaï met Kerstmis.
- We zijn met Kerstmis in Hawaï gebleven.
Volgende zomer wil ik naar Hawaï.
Ze is een paar keer naar Hawaï geweest.
In de volgende lente wil ik naar Hawaï.
Op Hawaï kan men het hele jaar door in de zee baden.
Ik ga komende week naar Hawaï, dus moet ik bij de bank wat yens wisselen voor dollars.