Translation of "Disse" in Dutch

Disse bem!

Goed gezegd!

- Eu disse que não.
- Disse que não.

Ik zei nee.

- Você disse alguma coisa?
- Você disse algo?

- Zei je iets?
- Zei u iets?
- Zeiden jullie iets?

- O que ele disse?
- Que disse ele?

Wat heeft hij gezegd?

- Ele disse que virá.
- Ele disse que viria.
- Ele disse que vem.

Hij zei dat hij zou komen.

- Eu não te disse isso?
- Eu não disse?

- Heb ik je dat niet verteld?
- Heb ik jullie dat niet verteld?

- O que ele disse?
- O que ela disse?

- Wat heeft hij gezegd?
- Wat zei ze?

- Quem lhe disse isso?
- Quem te disse isso?

Wie heeft je dat gezegd?

- O que você disse?
- O que ele disse?

- Wat heb je gezegd?
- Wat zegt u?
- Wat hebben jullie gezegd?

- O que o médico disse?
- O que disse o médico?
- Que disse o médico?

Wat heeft de dokter gezegd?

Eu disse tudo.

Ik heb alles gezegd.

Que disse ele?

Wat heeft hij gezegd?

Ele disse sim.

- Hij zei ja.
- Hij heeft ja gezegd.

Ela disse adeus.

- Ze nam afscheid.
- Ze zei vaarwel.

Eu te disse!

Ik heb het je toch gezegd!

Eu disse isso.

- Dat heb ik gezegd.
- Ik zei dat.

Tom disse não.

Tom zei nee.

Quem disse isso?

- Wie zei dat?
- Wie heeft dat gezegd?

- O que disse o médico?
- Que disse o médico?

Wat heeft de dokter gezegd?

- "Você fala demais", disse.
- "Você fala demais", disse ele.

- „Jij spreekt te veel”, zei hij.
- „Jij praat te veel”, zei hij.

- "São nove horas", disse ele.
- Ele disse: "São nove horas."

Hij zei: "Het is negen uur."

Picasso disse o seguinte:

Picasso zei altijd:

Mas ele não disse.

Maar hij deed het niet.

O que ele disse?

Wat heeft hij gezegd?

"Olá", disse Tom, sorrindo.

"Hallo," zei Tom al glimlachend.

Ela não disse nada.

- Ze zei niets.
- Ze heeft niets gezegd.

Ele disse mesmo isso?

Heeft hij dat wel gezegd?

Eu não disse isso.

- Dat heb ik niet gezegd.
- Ik heb dit niet gezegd.

Ele já disse sim.

Hij heeft al ja gezegd.

Ele disse exatamente isso.

- Dat is exact wat hij zei.
- Dat is precies wat hij zei.

O que você disse?

- Wat heb je gezegd?
- Wat zegt u?
- Wat zei u?
- Wat hebben jullie gezegd?

Tom não disse nada.

- Tom heeft niets gezegd.
- Tom zei niets.

Tom disse o porquê?

- Heeft Tom gezegd waarom?
- Zei Tom waarom?

Eu não disse nada.

Ik heb niets gezegd.

O que ela disse?

Wat zei ze?

Eu disse bom dia.

Ik zei goedemorgen.

Eu disse que lamento.

Ik zei toch sorry.

Ele não disse nada.

Hij zei niets.

Quem te disse isso?

Wie heeft je dat gezegd?

Tom não disse isso.

Tom heeft dat niet gezegd.

Tom disse que ajudaria.

Tom zei dat hij zou helpen.

Ele disse a verdade.

- Hij heeft de waarheid verteld.
- Hij vertelde de waarheid.

Eu nunca disse isso!

Dat heb ik nooit gezegd!

Sorriu e disse adeus.

Ze glimlachte en nam afscheid.

- "Sou do Canadá", ele disse.
- "Eu sou do Canadá", ele disse.

"Ik kom uit Canada", zei hij.

- Eles gostaram do que disse Jefferson.
- Gostaram do que Jefferson disse.

Ze vonden wat Jefferson zei leuk.

- Eu retiro tudo o que disse.
- Retiro tudo o que disse.

Ik neem alles terug wat ik gezegd heb.

- Você sabe o que ela disse?
- Sabe o que ela disse?

- Weet gij wat ze gezegd heeft?
- Weet jij wat ze gezegd heeft?

- Você não disse isso.
- Não foi isso o que você disse.

Dat heb je niet gezegd.

- Me conte o que ele disse.
- Conte-me o que ele disse.
- Me conta o que ele disse.

Vertel me wat hij zei.

- Tom disse que não o fez.
- Tom disse que não fez isso.
- Tom disse que ele não fez isso.
- Tom disse que ele não fazia isso.

Tom zei dat hij het niet gedaan heeft.

- Você acredita no que ele disse?
- Vocês acreditam no que ele disse?

Geloof je wat hij zei?

- Adivinha o que ele me disse.
- Adivinhe o que ele me disse.

Raad eens wat hij me heeft verteld.

- Tom disse que Maria está brava.
- Tom disse que Maria está zangada.

Tom zei dat Maria boos is.

- O Tom disse que vai fazer.
- O Tom disse que vai fazer isso.
- O Tom disse que ele vai fazer.
- O Tom disse que ele vai fazer isso.

- Tom heeft gezegd dat hij dat zal doen.
- Tom zei dat hij dat zal doen.

E ele disse ao povo:

...en hij zei tegen het volk:

Ele não disse uma palavra.

- Hij zei geen woord.
- Hij zei niets.

O que o médico disse?

Wat heeft de dokter gezegd?

Ele disse que voltaria logo.

Hij zei dat hij snel terug zou zijn.

Ele disse que era pobre.

Hij zei dat hij arm was.

Ele me disse a verdade.

Hij vertelde me de waarheid.

Ele disse: "Sou do Canadá".

Hij zei: "Ik kom uit Canada."

Betty não disse uma palavra.

Betty zei geen woord.

Deus disse: “Faça-se luz!”

God zei: "Er weze licht!"

Foi isso que ela disse.

- Dat is wat zij zei.
- Dat is wat ze zei.

Ela disse que estava doente.

Ze zei dat ze ziek was.

Ela disse que era feliz.

Ze zei dat ze gelukkig was.

Ele disse que me ajudaria.

Hij zei dat hij mij wou helpen.

"São nove horas", disse ele.

Hij zei: "Het is negen uur."

Esqueça o que eu disse.

Vergeet wat ik zei.

E eu disse: não, Gabriel.

...en ik zei: "Nee, Gabriel...

Ele disse aquilo com dignidade.

Hij zegt dat met waardigheid.

"Confie em mim", disse ele.

"Vertrouw me", zei hij.