Translation of "Polegać" in Dutch

0.006 sec.

Examples of using "Polegać" in a sentence and their dutch translations:

Można na nim polegać.

- Op hem kan je vertrouwen.
- Hij is te vertrouwen.

Możesz na nim polegać.

- Op hem kan gerekend worden.
- Op hem kan je rekenen.
- Je kan op hem rekenen.
- Jullie kunnen op hem rekenen.

Muszą polegać na innych zmysłach.

Ze zijn afhankelijk van andere zintuigen.

Możesz polegać na tym słowniku.

Je kunt op dit woordenboek vertrouwen.

- Można mu zaufać.
- Można na nim polegać.

- Op hem kan gerekend worden.
- Op hem kan je vertrouwen.

W dziczy nie zawsze można polegać na technologii.

In het wild kun je niet altijd op de techniek vertrouwen.

Wiatr uniemożliwia słyszenie, musi polegać na widzeniu w ciemności.

Ze moet nu vertrouwen op haar uitzonderlijke nachtzicht.