Translation of "Możesz" in Dutch

0.014 sec.

Examples of using "Możesz" in a sentence and their dutch translations:

Możesz wyjść.

Je kunt nu beter weggaan.

Możesz zostać.

Je mag blijven.

Możesz wejść.

Je kunt binnenkomen.

Możesz iść.

- Je mag gaan.
- U mag gaan.

Możesz odpocząć.

- Je kunt uitrusten.
- Je kan uitrusten.

Możesz przyciszyć?

Kun je het zachter zetten?

Możesz odpowiedzieć?

Kun je antwoorden?

Możesz kontynuować?

Kun je verder gaan?

Możesz zostać?

- Kan je blijven?
- Kunt u blijven?
- Kunnen jullie blijven?

Możesz przetłumaczyć?

- Kun je vertalen?
- Kunnen jullie vertalen?
- Kunt u vertalen?

Możesz pomóc.

- Je kan helpen.
- U kan helpen.
- Jullie kunnen helpen.

Możesz wstać?

Kun je opstaan?

Możesz ruszać.

- Je mag gaan.
- Je kunt beginnen.
- Je mag vertrekken.

Możesz oddychać?

Kun je ademen?

- Możesz tutaj studiować.
- Tu możesz się uczyć.

- Je kunt hier studeren.
- U kunt hier studeren.
- Jullie kunnen hier studeren.

- Czemu nie możesz przyjść?
- Dlaczego nie możesz przyjść?

- Waarom kunt ge niet komen?
- Waarom kan je niet komen?
- Waarom kunnen jullie niet komen?
- Waarom kunt u niet komen?

- Nie możesz tego zrobić!
- Nie możesz tak robić!

Dat mogen jullie niet doen.

- Możesz zostawić mnie samego.
- Możesz zostawić mnie samą.

Je kunt me alleen laten.

Możesz mieć rację.

Misschien heeft hij gelijk.

Możesz to udowodnić?

- Kunt u dat bewijzen?
- Kan je het bewijzen?

Możesz mi pomóc?

Kan je me helpen?

Możesz zadzwonić później?

Zou je misschien later kunnen terugbellen?

Chodź jeżeli możesz.

- Kom als ge kunt.
- Kom als je kunt.

Możesz mu ufać.

- Je kan hem vertrouwen.
- Je kunt hem vertrouwen.

Możesz zgasić światło?

Kan je het licht uitdoen?

Nie możesz przegrać.

Je kan niet verliezen.

Możesz to otworzyć?

Kun je het openen?

Możesz to zapisać?

Kan je het opschrijven?

Możesz mi pokazać?

Kun je me dat laten zien?

Możesz pomóc Tomowi?

Kan je Tom even helpen?

Możesz to podnieść?

Kun je het oppakken?

Możesz przyjść jutro?

Kan je morgen komen?

Możesz teraz wejść.

- Je mag nu binnenkomen.
- Nu mag je binnenkomen.

Możesz zaparkować tutaj.

Je kan hier parkeren.

Możesz oglądać telewizję.

Je kan tv kijken.

Możesz dłużej wstrzymywać oddech.

Je kunt langer je adem inhouden.

Jak wysoko możesz podskoczyć?

- Hoe hoog kun je springen?
- Hoe hoog kunnen jullie springen?

Możesz iść, jeśli chcesz.

- Je kunt gaan als je wilt.
- U kunt gaan als u wilt.
- Jullie kunnen gaan als jullie willen.

Czy możesz to naprawić?

Kunt ge het laten herstellen?

Możesz wybrać którykolwiek zechcesz.

- U kunt kiezen welke u wilt.
- Je kunt kiezen welke je wil.
- Kiest u maar wat u wilt.
- Kiest u maar welke u wilt.

Możesz na nim polegać.

- Op hem kan gerekend worden.
- Op hem kan je rekenen.
- Je kan op hem rekenen.
- Jullie kunnen op hem rekenen.

Nie możesz powiedzieć "nie".

Je kan niet "nee" zeggen.

Czy możesz naprawić toaletę?

Kunnen jullie een toilet repareren?

Jeszcze nie możesz iść.

Je kan nog niet gaan.

Nie możesz mi pomóc.

- U kunt me niet helpen.
- Je kan me niet helpen.

Nie możesz zawsze wygrywać.

Je kunt niet altijd winnen.

Możesz to zrobić, prawda?

U kunt het, nietwaar?

Czy możesz mi wybaczyć?

- Kunnen jullie me vergeven?
- Kunt u me vergeven?
- Kan je mij vergeven?

Czy możesz mnie zobaczyć ?

- Kun je me zien?
- Kunt u me zien?
- Kan je me zien?
- Kunnen jullie me zien?

Możesz mi to skopiować?

Kan je dat kopiëren?

Nie możesz powiedzieć nie.

Je kan niet "nee" zeggen.

Możesz jeść co chcesz.

Je kunt eten wat je wilt.

Możesz u nas przenocować.

Je kan bij ons overnachten.

Możesz polecić dobrą restaurację?

Kan je een goed restaurant aanbevelen?

Czy możesz to znaleźć?

Kan je het vinden?

Nie możesz się pomylić.

Vergis je niet.

Możesz przeczytać tę książkę.

Je kan dit boek lezen.

Możesz sobie to wyobrazić?

Kan je je dat voorstellen?

Proszę pomóż, jeśli możesz.

Help alsjeblieft als je kunt.

Możesz być nawet prezydentem!

Je kunt zelfs president zijn.

Nie możesz być krwiodawcą.

- Je kan geen bloeddonor zijn.
- U kunt geen bloeddonor zijn.

Czy możesz to powtórzyć?

- Kan je dat herhalen?
- Kun jij dit herhalen?

Więc jeśli możesz, ugotuj je.

Dus kook de zeeslakken, als je kan.

Czy możesz jeść surowe ostrygi?

- Kan je rauwe oesters eten?
- Kunt u rauwe oesters eten?
- Kunnen jullie rauwe oesters eten?

Możesz teraz iść do domu.

- Ge moogt naar huis gaan nu.
- Je kunt nu naar huis gaan.

Jeśli możesz, chodź z nami.

Kom met ons mee als je kunt.

Biegnij tak szybko jak możesz.

Ren zo snel als je kan.

Możesz to mieć za darmo.

Je kunt het gratis krijgen.

Czy możesz przyjść o dziewiątej?

Kan je om negen uur komen?

Czy możesz dać mi przykład?

Kan je me een voorbeeld geven?

Jak długo możesz wstrzymać oddech?

- Hoe lang kan je je adem inhouden?
- Hoe lang kan je jouw adem inhouden?

O której godzinie możesz przyjść?

- Om hoe laat kunt ge komen?
- Tegen welk uur kunt ge komen?
- Hoe laat kun je komen?
- Hoe laat kunt u komen?
- Hoe laat kunnen jullie komen?

Możesz dziś wziąć wolny dzień.

Je kunt vandaag vrij nemen.

Możesz pojechać autobusem lub tramwajem.

Je kan een bus of een tram nemen.

Możesz to wysłać e-mailem?

Kun je dat per e-mail sturen?

Czy możesz mi pomóc pozmywać?

- Kun je me helpen met afwassen?
- Kun je me helpen de afwas te doen?

Teraz możesz iść do domu.

Je mag nu naar huis gaan.

Możesz przyjść dziś na kolację?

- Kan je vanavond komen dineren?
- Kunt u vanavond komen dineren?

Jak możesz mówić takie rzeczy!

Hoe durf je zoiets zeggen?

Możesz to dostać za darmo.

Je kunt het gratis krijgen.

Nie możesz się wiecznie chować.

Je kunt je niet eeuwig verbergen.

Możesz nosić wszystko, co chcesz.

Je kan alles dragen wat je maar wilt.

Czy możesz pożyczyć mi dolara?

Kun je me 1 dollar lenen?

Możesz polegać na tym słowniku.

Je kunt op dit woordenboek vertrouwen.

I możesz pomóc pingwinowi przejść.

Je kan een kleine pinguïn het scherm helpen oversteken.

Możesz mi dać trochę pieniędzy?

- Kan je me wat geld geven?
- Kan jij mij wat geld geven?
- Kan je mij wat geld geven?

Czy możesz liczyć po włosku?

- Kun je in het Italiaans tellen?
- Kunt u in het Italiaans tellen?
- Kunnen jullie in het Italiaans tellen?

Czy możesz mi podać sól?

- Kunt u mij het zout even aangeven?
- Geef me het zout alsjeblieft.
- Geef me even het zout door, alsjeblief.
- Geeft u me het zout door, alstublieft.
- Geef me het zout door, alstublieft.
- Kunt u me het zout aangeven, alstublieft?

Jak możesz być tak pewny?

Hoe kunt u daar zo zeker van zijn?

Nie możesz wejść, jesteś niepełnoletni.

Je mag niet binnen omdat je nog minderjarig bent.

MW: Jeśli długo nie możesz zasnąć,

MW: Als je te lang wakker in bed blijft liggen,

Ale nie możesz przekroczyć pewnej granicy.

Maar er is een grens die je niet overschrijdt.

Możesz wejść do mojego świata ośmiornic”.

En nu kun je in mijn octopuswereld komen.'