Translation of "Dzieci" in Dutch

0.055 sec.

Examples of using "Dzieci" in a sentence and their dutch translations:

- Mamy dwoje dzieci.
- Mamy dwójkę dzieci.

- Wij hebben twee kinderen.
- We hebben twee kinderen.

Nasze dzieci,

Onze kinderen,

Dzieci, słuchajcie!

Kinderen, luister!

Dzieci śpią.

De kinderen slapen.

Chcę dzieci.

Ik wil kinderen hebben.

Masz dzieci?

- Heeft u kinderen?
- Hebben jullie kinderen?

Lubimy dzieci.

Wij houden van kinderen.

Lubię dzieci.

Ik hou van kinderen.

- Weź z sobą dzieci.
- Proszę zabrać dzieci.

Neem uw kinderen mee.

- Gdzie są twoje dzieci?
- Gdzie są Twoje dzieci?

- Waar zijn uw kinderen?
- Waar zijn jouw kinderen?
- Waar zijn jullie kinderen?

Uczenie dzieci czytać?

kinderen leren lezen?

Dzieci potrzebują miłości.

- Kinderen hebben liefde nodig.
- Kinderen hebben behoefte aan liefde.

Jego dzieci dorosły.

Zijn kinderen zijn groot geworden.

Mam dwoje dzieci.

Ik heb twee kinderen.

Dzieci wszystko rozumieją.

De kinderen begrijpen alles.

Mamy trójkę dzieci.

Wij hebben drie kinderen.

Nie mam dzieci.

Ik heb geen kinderen.

Dzieci puszczały latawce.

De kinderen waren aan het vliegeren.

Mamy dwójkę dzieci.

- Wij hebben twee kinderen.
- We hebben twee kinderen.

Ona kocha dzieci.

Ze houdt van kinderen.

Ona ma dzieci.

Ze heeft kinderen.

Mam trójkę dzieci.

Ik heb drie kinderen.

Ile masz dzieci?

Hoeveel kinderen heb je?

Nie lubię dzieci.

Ik hou niet van kinderen.

- On ma dwanaścioro dzieci.
- On ma aż dwanaścioro dzieci.

- Hij heeft twaalf zoons.
- Hij heeft twaalf kinderen.

- Dzieci powinny słuchać rodziców.
- Dzieci powinny być posłuszne rodzicom.

Kinderen moeten hun ouders gehoorzamen.

- Moja ciocia ma troje dzieci.
- Moja ciotka ma troje dzieci.

Mijn tante heeft drie kinderen.

- Dwoje dzieci siedzi na ogrodzeniu.
- Dwoje dzieci siedzi na płocie.

Twee kinderen zitten op een hek.

Jest też najwięcej dzieci.

...hebben de meeste kinderen.

Jestem matką dziesięciorga dzieci.

Ik ben een moeder met tien kinderen.

Że nie mam dzieci.

Dat ik geen kinderen heb.

Mężczyźni, kobiety, dzieci, seniorzy...

mannen, vrouwen, kinderen, ouderen --

Nie mam małych dzieci.

Ik heb geen jonge kinderen;

On ma troje dzieci.

Hij heeft drie kinderen.

Rodzice kochają swoje dzieci.

Ouders houden van hun kinderen.

Kładzie dzieci do łóżka.

Ze stopt de kinderen in bed.

Dzieci lubią oglądać telewizję.

Kinderen houden van tv-kijken.

Mam tylko dwoje dzieci.

Ik heb maar twee kinderen.

Dzieci są w szkole.

De kinderen zijn op school.

Tom nie ma dzieci.

Tom heeft geen kinderen.

Ona ma dwoje dzieci.

Ze heeft twee kinderen.

Większość dzieci lubi lody.

- De meeste kinderen zijn dol op ijs.
- De meeste kinderen houden van ijs.

On ma dwanaścioro dzieci.

Hij heeft twaalf kinderen.

Gdzie są twoje dzieci?

- Waar zijn uw kinderen?
- Waar zijn jullie kinderen?
- Waar zijn je kinderen?

Weź ze sobą dzieci.

- Neem uw kinderen mee.
- Breng je kinderen mee.

Czy on ma dzieci?

Heeft hij kinderen?

Czy dzieci cię lubią?

- Vinden kinderen jou aardig?
- Mogen kinderen jou?

Nasze dzieci nas nienawidzą.

Onze kinderen haten ons.

Gdy jako dzieci złamaliśmy ołówek,

Net als toen je als kind je potlood brak

Dzieci bawią się na trawie.

Enkele kinderen zijn op het gras aan het spelen.

Dzieci naśladują przyjaciół niż rodziców.

Kinderen doen eerder hun vrienden dan hun ouders na.

Pan Brown ma czworo dzieci.

Meneer Brown heeft vier kinderen.

Ruben jest ojcem trójki dzieci.

Rubén is vader van drie kinderen.

Mam żonę i troje dzieci.

Ik heb een vrouw en drie kinderen.

Dzieci wyglądają na zmęczone pływaniem.

Volgens mij zijn de kinderen moe van het zwemmen.

Nie wszystkie dzieci lubią jabłka.

Niet alle kinderen houden van appels.

Dobre dzieci uczą się pilnie.

Goede kinderen leren ijverig.

Dzieci poszły już do szkoły.

- De kinderen zijn al naar school vertrokken.
- De kinderen zijn al naar school.

Ile lat mają wasze dzieci?

Hoe oud zijn jullie kinderen?

Dzieci powinny codziennie pić mleko.

Kinderen zouden elke dag melk moeten drinken.

Większość dzieci Toma zostało nauczycielami.

De meeste van Toms kinderen werden leraar.

Moje dzieci mnie nie słuchają.

Mijn kinderen luisteren niet naar mij.

On wcale nie ma dzieci.

Hij heeft geen kinderen.

Jest żonaty, ma dwoje dzieci.

Hij is getrouwd en heeft twee kinderen.

Dwoje dzieci siedzi na ogrodzeniu.

Twee kinderen zitten op een hek.

Dzieci przede wszystkim potrzebują miłości.

Boven alles hebben kinderen liefde nodig.

Tom jest ojcem trójki dzieci.

Tom is vader van drie kinderen.

Był surowy dla swoich dzieci.

Hij was streng voor zijn kinderen.

Pan Piotr i jego żona bardzo kochają moje dzieci; również ja kocham ich dzieci.

Meneer Petro en zijn vrouw houden veel van mijn kinderen; Ik hou ook veel van die van hen.

Ale przyszłość jej dzieci... jest niepewna.

Maar de toekomst van haar jongen... ...is minder zeker.

Troje dzieci bawiło się w parku.

Drie kinderen waren aan het spelen in het park.

Zawsze chciałem napisać książkę dla dzieci.

Ik heb altijd een kinderboek willen schrijven.

Jest żonaty i ma troje dzieci.

Hij is getrouwd en heeft drie kinderen.

Mimo deszczu dzieci poszły do szkoły.

Ondanks de regen gingen de kinderen naar school.