Translation of "Masz" in Dutch

0.043 sec.

Examples of using "Masz" in a sentence and their dutch translations:

- Czy masz rodzeństwo?
- Masz rodzeństwo?

Heb je broers en zussen?

- Czy masz komórkę?
- Masz telefon komórkowy?

- Heb je een mobieltje?
- Hebt u een mobieltje?
- Heb je een mobiele telefoon?

- Masz całkowitą rację.
- Masz absolutną rację.

- Je hebt helemaal gelijk.
- Je hebt volkomen gelijk.

Masz jaja.

Je hebt lef.

Masz kogoś?

Ben je single?

Masz problemy?

Zit je in de problemen?

Masz wszystko?

Heb je alles?

Masz towarzystwo.

- Je hebt gezelschap.
- Je hebt bezoek.

Masz mięso.

Jij hebt vlees.

Masz rację.

- Je hebt gelijk.
- U hebt gelijk.

Masz prezerwatywę?

Heb je een condoom?

Masz dzieci?

- Heeft u kinderen?
- Hebben jullie kinderen?

Masz telewizor?

Heb je een tv?

Masz nadwagę.

Je bent te dik.

Masz pecha.

Je hebt pech.

Masz problemy.

- Je hebt problemen.
- Jullie hebben problemen.
- U hebt problemen.

Masz nóż?

- Heeft u een mes?
- Heb jij een mes?
- Hebben jullie een mes?

Masz szczęście.

- Je hebt geluk.
- Jullie hebben geluk.
- U heeft geluk.

Masz braci?

- Heb je broers?
- Heeft u broers?
- Hebben jullie broers?

Masz wszystko.

Je hebt alles.

Masz gumę?

Heb je kauwgom?

Masz pieniądze?

Heb je geld?

Masz koce?

Heb je dekens?

Masz rację?

Heb je gelijk?

Jak się masz?

Hoe gaat het?

Tak, masz rację.

Ja, je hebt gelijk.

Właściwie masz rację.

Je hebt het inderdaad juist voor.

Czy masz długopis?

- Hebt u een pen?
- Hebt u een balpen?
- Heb je een pen?
- Heeft u een pen?
- Hebben jullie een pen?

Czy masz taki?

Heb jij er een?

Masz czerwoną twarz.

Jouw hoofd is rood.

Masz całkiem rację.

U heeft helemaal gelijk.

Może masz rację.

Misschien heb je gelijk.

Masz piękne włosy.

Je hebt mooie haren.

Nie masz gorączki.

Je hebt geen koorts.

Czy masz samochód?

- Heb je een auto?
- Hebben jullie een auto?

Masz mundurek szkolny?

Heb je een schooluniform?

Ile masz ołówków?

Hoeveel potloden heb je?

Ile masz pieniędzy?

Hoeveel geld heb je?

Masz trzy samochody.

Jij hebt drie auto's.

Czy masz alibi?

- Heb je een alibi?
- Hebben jullie een alibi?
- Heeft u een alibi?

Ilu masz braci?

Hoeveel broers heb je?

Masz dwóch braci.

Je hebt twee broers.

Czy masz kopię?

Heb je een kopie?

Masz, wypij to.

Hier, drink dit op!

Ty masz wodę.

- Je hebt water.
- Jij hebt water.

Ile masz lat?

Hoe oud ben je?

Masz piękne dłonie.

- Je hebt mooie handen.
- Je hebt prachtige handen.

Masz trzy koty.

- Je hebt drie katten.
- U heeft drie katten.
- Jullie hebben drie katten.

Masz czerwoną kredkę?

Heb je een rood potlood?

Masz stronę internetową?

- Heb je een website?
- Heeft u een website?
- Hebben jullie een website?

Czy masz gorączkę?

- Heb je koorts?
- Heb je verhoging?

Czy masz papier?

Hebt ge papier?

Masz całkowicie rację.

- Je hebt helemaal gelijk.
- Je hebt volkomen gelijk.
- Ge hebt helemaal gelijk.
- Je slaat de spijker op z'n kop.

Czy masz komórkę?

Heb je een mobieltje?

Czy masz chłopaka?

- Heb je een vaste vriend?
- Heb je een vriend?
- Heeft u een vaste vriend?
- Heb je een vriendje?

Masz dobrą pamięć.

- Ge hebt een goed geheugen.
- Je hebt een goed geheugen.

Mówisz i masz.

- Geen probleem.
- Zo gezegd, zo gedaan.

Masz czas jutro?

Heb je morgen tijd?

Masz poczucie humoru.

Je hebt humor.

Masz całkowitą słuszność.

- Je hebt helemaal gelijk.
- Je hebt volkomen gelijk.
- Ge hebt helemaal gelijk.

Masz natychmiast przestać!

Je moet onmiddellijk ophouden!

Czy masz ołówek?

Heb je een potlood?

Masz dzisiaj zajęcia?

Heb je vandaag school?

Ile masz dzieci?

Hoeveel kinderen heb je?

Masz rację Tom.

Je hebt gelijk, Tom.

Masz siostrę bliźniaczkę?

- Heb je een tweelingzuster?
- Heb je een tweelingzus?

Czy masz słownik?

- Heb je een woordenboek?
- Hebt u een woordenboek?

Masz jakieś przezwisko?

Heb je een bijnaam?

Masz dziesięć lat?

Ben je tien jaar?

Masz trzy słowniki.

- Je hebt drie woordenboeken.
- U heeft drie woordenboeken.
- Jullie hebben drie woordenboeken.