Examples of using "Zurückgehen" in a sentence and their dutch translations:
Laten we teruggaan.
Laten we teruggaan.
- Ik wil niet teruggaan.
- Ik wil daar niet terug naartoe.
- Ik wil niet meer terug.
en waarmee we een stap terug kunnen zetten
Ik moet terug.
Layla wou niet naar het kamp terug.
Ik wou dat ik terug in de tijd kon gaan.
Ik wou dat we terug naar huis konden gaan.
- Nee. Ik moet helaas weer vroeg terug.
- Nee. Het spijt me, maar ik moet vroeg terug.
Moeten we teruggaan voor andere manieren... ...om de beschaving te vinden?
Zeg dat ze plaats voor de helikopter moeten maken.
Ik kan daar niet alleen naar teruggaan.
...als je verder in die richting wilt om naar 't wrak te zoeken... ...kies 'Opnieuw proberen'.
Moeten we graven? Of moeten we teruggaan voor water om 'm eruit te spoelen?